Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premieheffing volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 tot en met 2014. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een vennootschap onder firma (vof) exploiteerde, was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd, omdat hij van mening was dat de resultaatverdeling tussen de vennoten niet zakelijk was. De belanghebbende stelde dat de inspecteur geen nieuw feit had dat navordering rechtvaardigde en dat de resultaatverdeling wel degelijk zakelijk was. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet gehouden was om nader onderzoek te doen bij het opleggen van de aanslagen, omdat de aangiften een verzorgde indruk maakten. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van ambtelijk verzuim en dat de inspecteur op basis van de aangiften mocht handelen. De resultaatverdeling werd door het Hof als niet zakelijk beoordeeld, omdat de werkelijke werkzaamheden en tijdsbesteding van de vennoten niet in overeenstemming waren met de toegepaste resultaatverdeling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel van de belanghebbende werd verworpen, omdat de inspecteur niet eerder had aangegeven dat de resultaatverdeling zakelijk was. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.