ECLI:NL:GHSHE:2019:3402

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 september 2019
Publicatiedatum
16 september 2019
Zaaknummer
18/00639 en 18/00640
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctie van negatief loon en ingehouden loonheffingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de correctie van negatief loon en ingehouden loonheffingen van belanghebbende. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014 en 2015, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning had van respectievelijk € 52.352 en € 46.408. De inspecteur van de Belastingdienst had de aanslagen vastgesteld en gecorrigeerd, waarbij belanghebbende bezwaar had gemaakt tegen deze correcties. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2019 heeft het Hof de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Belanghebbende ontving vanaf maart 2011 een pensioenuitkering van een pensioenfonds, waarbij in de jaren 2014 en 2015 te hoge pensioenuitkeringen waren genoten. Er waren afspraken gemaakt over de terugbetaling van het teveel ontvangen pensioen, wat leidde tot maandelijkse inhoudingen op de pensioenuitkering. Belanghebbende voerde aan dat hij ten onrechte extra bedragen aan loonheffing had opgevoerd, maar het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht de aftrek van negatief loon had geweigerd. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor verrekening van de door belanghebbende opgevoerde loonheffing.

De beslissing van het Hof houdt in dat het hoger beroep ongegrond is verklaard en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd. Er zijn geen redenen om het griffierecht te vergoeden of om te veroordelen in de proceskosten. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00639 en 18/00640
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 30 oktober 2018, nummers BRE 17/3355 en 17/3356, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.352. Gelijktijdig is een beschikking gegeven waarbij € 238 aan belastingrente in rekening is gebracht.
1.1.2.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.408. Gelijktijdig is een beschikking gegeven waarbij € 207 aan belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.1.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2014 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.531 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.2.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.566 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 1 augustus 2019 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn echtgenote, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft vanaf maart 2011 maandelijks een pensioenuitkering van het [pensioenfonds] ontvangen. Op deze pensioenuitkeringen is loonheffing ingehouden.
2.2.
Uit de tot de stukken van het geding behorende brief van het [pensioenfonds] van 22 januari 2013 en het daarbij gevoegde overzicht blijkt dat belanghebbende in de periode maart 2011 tot en met november 2012 te hoge pensioenuitkeringen heeft genoten tot een totaalbedrag van € 31.014 inclusief loonheffingen, dus bruto.
2.3.
Tussen het [pensioenfonds] en belanghebbende zijn afspraken gemaakt over de terugbetaling / verrekening van het teveel ontvangen pensioen. Een van de afspraken hield in dat er in de periode 1 september 2014 tot 1 januari 2018 een maandelijkse inhouding van bruto € 775,37 op het pensioen zou plaatsvinden. Met deze inhoudingen betaalde belanghebbende het bruto teveel ontvangen pensioen terug. Uit de bij de brief van het [pensioenfonds] van 14 februari 2017 gevoegde betaaloverzichten 2014, 2015 en 2016 blijkt dat er daadwerkelijk maandelijkse inhoudingen van € 775,31 (bruto) op het pensioen hebben plaatsgevonden. Het totaalbedrag van de inhoudingen bedraagt in het jaar 2014 € 3.101,48 (bruto) en in 2015 € 9.304,44 (bruto).
2.4.
Volgens de jaaropgaven 2014 en 2015 van het [pensioenfonds] bedraagt het genoten pensioen, na aftrek van de in 2.3 vermelde inhoudingen, in 2014 € 7.321 (bruto) en in 2015 € 1.123 (bruto). De daarin begrepen loonheffingen bedragen volgens de jaaropgaven € 2.644 (2014) respectievelijk € 394 (2015).
2.5.
Belanghebbende heeft op 6 maart 2015 en 1 maart 2016 de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015 ingediend. In de aangifte 2014 heeft belanghebbende de in de jaaropgaaf vermelde bedragen aan genoten pensioen en loonheffing opgevoerd. Daarnaast heeft hij het in dat jaar ingehouden bedrag van € 3.101 (bruto) als negatief loon en een bedrag van € 1.582 als (daarop ingehouden) loonheffing opgevoerd. In de aangifte 2015 heeft belanghebbende per saldo alleen het in de jaaropgaaf vermelde bedrag van € 1.123 (bruto) als pensioeninkomen opgevoerd. Als ingehouden loonheffing heeft belanghebbende een bedrag van € 8.576 opgevoerd.
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 22 december 2016 en 23 december 2016 de aanslagen IB/PVV vastgesteld. In die aanslagen zijn het negatief loon (in 2014) en de loonheffingen, voor zover die niet op de jaaropgaven zijn vermeld, gecorrigeerd. Daarnaast heeft de inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten geweigerd.
2.7.
De inspecteur heeft vervolgens de aanslagen IB/PVV bij uitspraken op bezwaar verminderd doordat hij alsnog een bedrag aan specifieke zorgkosten in aftrek heeft toegestaan. De correctie van het aangegeven negatief loon en de loonheffingen heeft de inspecteur gehandhaafd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de Inspecteur het negatieve loon en de ingehouden loonheffingen terecht heeft gecorrigeerd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. Belanghebbende heeft tijdens de zitting onder meer verklaard dat hij geen beroep (meer) doet op het vertrouwensbeginsel.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 met inachtneming van het door hem aangegeven negatieve loon en ingehouden loonheffingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
3.4.
De (hoogte van de) aftrek van specifieke zorgkosten is tussen partijen niet in geschil.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Over de vraag of in 2014 en 2015 negatief loon is genoten en tot welk bedrag er loonheffingen zijn ingehouden heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“4.1. Onder omstandigheden kan een door een pensioengerechtigde terugbetaald bedrag het belastbaar loon en daarmee het belastbaar inkomen uit werk en woning verlagen. Een terugbetaling van ten onrechte ontvangen loon kan onder omstandigheden kwalificeren als negatief loon. Een dergelijke post kan pas als negatief loon in aanmerking worden genomen in het jaar van terugbetaling.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat er in de jaren 2014 en 2015 terugbetalingen van teveel genoten pensioen hebben plaatsgevonden door inhoudingen op de bruto-pensioenuitkering. Dat betekent dat sprake is van verrekening. Die verrekende bedragen zijn in mindering gebracht op het belastbare loon, zodat er bij de vaststelling van het belastbaar inkomen al rekening mee gehouden is. Indien daarnaast, zoals belanghebbende wenst nog een bedrag als negatief loon in aanmerking genomen zou worden, zou ten onrechte dubbele aftrek van het negatieve loon plaatsvinden. Belanghebbendes standpunt wordt verworpen.
4.3.
Belanghebbende stelt daarnaast dat hij destijds slechts netto bedragen ontvangen heeft en in de voorliggende jaren bruto heeft terug moeten betalen. Om die reden vindt hij dat hij terecht extra bedragen aan loonheffing heeft opgevoerd. De rechtbank verwerpt dit standpunt. De bruto bedragen die belanghebbende via verrekening heeft terugbetaald zijn volledig in mindering gekomen op het belastbaar loon en hebben in zoverre eveneens geleid tot vermindering van de loonheffing. Indien het standpunt van belanghebbende gevolgd zou worden, dan zou ten onrechte dubbele verrekening van loonheffing plaatsvinden.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht de aftrek van negatief loon geweigerd en bestaat er geen grond voor verrekening van de door belanghebbende in dat verband opgevoerde loonheffing.”
De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt daarom de overwegingen van de Rechtbank over en maakt deze tot de zijne.
Toelichting op de beslissing van het Hof
4.2.
Het Hof heeft onder 4.1 geoordeeld dat het tot dezelfde beslissing komt als de Rechtbank. Het Hof zal hierna een nadere toelichting geven op deze beslissing om deze voor belanghebbende te verduidelijken.
4.3.
Belanghebbende heeft in 2011 en 2012 te veel pensioen ontvangen. Het te veel ontvangen pensioen bedraagt € 31.014 (bruto, dus inclusief loonheffingen). Belanghebbende en het pensioenfonds zijn overeengekomen dat belanghebbende het te veel ontvangen pensioen in maandelijkse termijnen van € 775,37 (bruto) terugbetaalt. Deze terugbetaling vindt plaats door verrekening met het in die maand te betalen bruto pensioen. Het pensioenfonds brengt het bedrag van € 775,37 (bruto) in mindering op het maandelijks te ontvangen (bruto) pensioen van belanghebbende. Over het gesaldeerde bedrag (€ 1.225,22 - € 775,37 bruto) worden loonheffingen ingehouden.
Belanghebbende maakt (ten onrechte) de vergelijking met de situatie dat het pensioenfonds maandelijks € 1.225,22 (bruto) aan belanghebbende uitbetaalt en belanghebbende maandelijks € 775,37 betaalt aan het pensioenfonds door een overboeking. In dat geval zou belanghebbende de terugbetaling wel als negatief loon in aanmerking mogen nemen. In die situatie worden namelijk loonheffingen ingehouden op de pensioenuitkering van € 1.225,22 (bruto). Belanghebbende zou de terugbetaling van € 775,31 dan als negatief loon in aanmerking mogen nemen, omdat er voor de loonheffingen nog geen rekening is gehouden met deze terugbetalingsverplichting. In belanghebbendes situatie, waar wordt verrekend, is al rekening gehouden met de terugbetaling (inclusief de loonheffing) doordat belanghebbende slechts belasting/loonheffing hoeft te betalen over het gesaldeerde bedrag (€ 1.225,22 - € 775,37 bruto).
Cijfermatig werkt dit als volgt uit (waarbij omwille van eenvoud het maandelijkse brutoloon en de maandelijkse (bruto) terugbetalingsverplichting zijn afgerond op hele bedragen en wordt uitgegaan van een belastingpercentage van 50%).
Situatie 1
Verrekening
Situatie 2
Betaling (door een overboeking)
Brutoloon
€ 1.225 - € 775 = € 450
€ 1.225
Ingehouden loonheffingen
-/- € 225
-/- € 612,50
Nettoloon
€ 225
€ 612,50
Maandelijkse overboeking (Negatief loon)
-
-/- € 775
Terug te ontvangen loonheffingen in verband met maandelijkse overboeking
-
€ 387,50
Netto maandelijkse overboeking in verband met te veel ontvangen pensioen
-
€ 387,50
Totaal ingehouden loonheffingen
€ 225
€ 612,50 - € 387,50 = € 225
Nettoloon
€ 225
€ 612,50 - € 387,50 = € 225
Zowel in de eerste situatie (belanghebbendes situatie in dit geschil) als in de tweede situatie wordt voor de belastingheffing rekening gehouden met de terugbetaling van het te veel ontvangen bruto pensioen en de eerder daarover betaalde belasting. Belanghebbende heeft een netto bedrag aan pensioen ontvangen, maar moet het brutobedrag terugbetalen. Het verschil tussen die bedragen, de betaalde belasting, kan worden teruggekregen door verrekening (situatie 1) of door terugbetaling (situatie 2). De uitkomst is in beide situaties hetzelfde. Belanghebbende en het pensioenfonds zijn overeengekomen dat het te veel ontvangen pensioen wordt verrekend met het door belanghebbende te ontvangen bruto pensioen en over dat gesaldeerde bedrag loonheffingen wordt ingehouden (situatie 1). In die situatie van betaling door verrekening) is er geen ruimte meer om bij de aanslagregeling van de inkomstenbelasting loonheffing terug te vragen. De Inspecteur heeft dus terecht het negatieve loon en de verhoogde ingehouden loonheffingen gecorrigeerd.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 13 september 2019 door J.M. van der Vegt, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en H.A. Wiggers, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is enkel door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.