6.1.Het hof gaat uit van de volgende feiten.
a. [geïntimeerde] is getrouwd geweest met mevrouw [ex echtgenote] (hierna: [ex echtgenote] ). In 2009 zijn zij een echtscheidingsprocedure opgestart. [geïntimeerde] heeft zich bij zijn echtscheiding aanvankelijk laten bijstaan door mr. G.L. Brokking -Van Alphen (hierna: mr. Brokking).
b. [appellant] is voormalig advocaat. Tot 1 december 2015 exploiteerde hij een advocatenkantoor te [kantoorplaats] . Omstreeks september 2011 is de behandeling van de echtscheidingsprocedure van [geïntimeerde] door [appellant] overgenomen van mr. Brokking.
c. [geïntimeerde] heeft een op 8 januari 2012 gedateerde door [appellant] opgestelde verklaring ondertekend (productie 10 bij conclusie van antwoord) met onder meer de navolgende inhoud:
“(…) geeft aan de advocaat mr. ing. [appellant] (…) verklaart hierbij dat de gelden ter afwikkeling van de huwelijkse gemeenschap overeenkomstig de beschikking van de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 26 november 2010 onder zaaknummer 206198/ FA RK 10-395, gewezen tussen [geïntimeerde] en mw. [ex echtgenote] , bevrijdend door mw. [ex echtgenote] kunnen worden overgemaakt op de kantoorrekening van de advocaat als voornoemd bij de Rabobank onder rekeningnummer [rekeningnummer 1] .(…)”.
d. Een brief van 18 januari 2012 van [appellant] gericht aan mr. Maas (productie 12 bij conclusie van antwoord) houdt onder meer het volgende in:
“In aansluiting op ons telefoongesprek van enkele weken geleden, vraag ik vriendelijk doch dringend om zo spoedig mogelijk actie te willen ondernemen inzake het passeren van de eigendom van de woning.
(…)
Verder is er conservatoir beslag gelegd door collega Brokking op de woning en wel op dat deel wat de eigendom is van [geïntimeerde] en tevens bij de notaris op de gelden die doorbetaald dienen te worden aan [geïntimeerde] .Inmiddels heb ik een schriftelijke verklaring van mijn cliënt [geïntimeerde] dat de betaling van het huis van 47.000,- bevrijdend kan worden betaald op rekening van ondergetekende (…).
Indien uw cliënt dit per omgaande op deze rekening het bedrag van € 47.000,- overmaakt zal ik aan de notaris direct doorgeven dat de akte gepasseerd kan worden en dat er inmiddels voldaan is hetgeen is tussen partijen is overeengekomen. Zowel het beslag bij de notaris als op de woning kleeft dan niet meer en dient van rechtswege te worden doorgehaald.
Voornoemde stelling breng ik dan te berde in de lopende procedure tussen Brokking en [geïntimeerde] , alsdan heeft Brokking het nakijken zonder tussenkomst van uw cliënte.”
e. Op 8 februari 2012 is op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] van de Stichting Beheer Derdengelden van het voormalige advocatenkantoor van [appellant] een bedrag van € 44.953,00 overgemaakt door de vader van [ex echtgenote] .
f. Op 10 februari 2012 is voormeld bedrag van voormelde derdengeldenrekening van het voormalig kantoor van [appellant] overgemaakt naar de kantoorrekening van [appellant] met nummer [rekeningnummer 3] . Bij de betreffende overmaking staat vermeld “Akkoord [geïntimeerde] ”.
g. Een brief van 6 november 2012 van [appellant] aan de Deken (productie 40 bij memorie van grieven) houdt onder meer het volgende in:
“Mw. Brokking heeft beslag gelegd op de woning van mijn cliënt de heer [geïntimeerde] en eveneens onder de Notaris. (…) De beslaglegging heeft voor mw. Brokking tot doel zekerheid te verschaffen voor de openstaande facturen. (…) De Heer [geïntimeerde] heeft op advies van zijn zwager mij benaderd met het verzoek om hem bij te staan in de door mw. Brokking aangespannen procedure. (…) Mw. Brokking weigerde om aan mij het dossier over te dragen. (…)
Zoals aan u toegezegd zal ik zorgdragen dat er heden een bedrag wordt overmaken van groot € 15.905,83 op rekeningnummer (…).
Van u vernemende waarom verzocht, alsmede vertrouwende dat het overgemaakte bedrag van € 15.905,83, onder u blijft staan zolang er niet definitief is beslist.”
h. Op 27 maart 2013 heeft [ex echtgenote] een contante betaling van € 3.047,25 ten behoeve van [geïntimeerde] aan [appellant] verricht. Ten bewijze van de ontvangst hiervan heeft [appellant] een kwitantie aan [ex echtgenote] verstrekt.
i. Voormelde bedragen ad in totaal € 48.000,25 zijn niet door [appellant] aan [geïntimeerde] doorbetaald.
j. Bij brief van 20 april 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] aan [appellant] verzocht tot terugbetaling van € 31.244,76 (productie 92 bij memorie van grieven). [appellant] heeft hier niet aan voldaan.
k. Bij brief van 8 augustus 2016 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) heeft de advocaat mr. Bosman namens [geïntimeerde] informatie opgevraagd bij [appellant] aangaande het bedrag van € 48.000,25 dat door [appellant] voor [geïntimeerde] ontvangen is. In die brief bericht mr. Bosman aan [appellant] dat [geïntimeerde] nimmer toestemming aan [appellant] heeft verleend voor het verrekenen van eventuele vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde] met voornoemde gelden. Voorts vraagt mr. Bosman aan [appellant] of de gelden nog op de derdengeldenrekening van zijn voormalig advocatenkantoor aanwezig zijn, in welk geval [appellant] om uitbetaling daarvan wordt gevraagd. Verder vraagt mr. Bosman in deze brief om informatie aangaande de bankrekening c.q. de (rechts-)personen aan wie de gelden (eventueel) zijn overgemaakt en stelt hij [appellant] in de gelegenheid de grondslag van eventuele overboekingen aan te voeren.
l. Bij brief van 9 september 2016 heeft [appellant] op voormelde brief gereageerd en meegedeeld altijd als een behoorlijk handelend advocaat in overeenstemming met [geïntimeerde] te hebben gehandeld en nog een vordering van € 16.477,21 op [geïntimeerde] te hebben (productie 6 bij inleidende dagvaarding).
m. Bij brief van 15 september 2016 heeft mr. Bosman op voormelde brief van [appellant] gereageerd en [appellant] gesommeerd om binnen een termijn van 15 dagen na dagtekening van de bewuste brief over te gaan tot betaling van een bedrag van
€ 48.000,25 vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en rente (productie 7 bij inleidende dagvaarding).
n. Bij brief van 12 oktober 2016 heeft mr. Bosman [appellant] wederom gesommeerd om het bedrag van € 48.000,25 te voldoen op de derdengeldenrekening van zijn kantoor (productie 8 bij inleidende dagvaarding).
o. [appellant] heeft daarop gereageerd bij brief van 21 oktober 2016 (productie 9 bij inleidende dagvaarding) waarbij als is bijlage gevoegd een factuur ten bedrage € 16.447,21 van [appellant] van 4 oktober 2016 aan [geïntimeerde] , alsmede een bankjournaal van 6 november 2012. Op voormelde factuur staat onder meer:
“(…)
Betreft: diverse procedures zie bijgaande urenstaat(…)”
Op de genoemde urenstaat staat dat deze betrekking heeft op “
procedure Brokking; Brokking tuchtrecht; Woningbelang; Jeugdzorg; Omgangshuis; Kinderbescherming; OTS kinderen;UWV”. Voorts staat op de bewuste urenstaat dat de declarabele uren vanaf 1 augustus 2011 tegen een uurtarief van € 170,-- excl. BTW zijn berekend.
6.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot betaling van € 48.000,25, vermeerderd met rente en kosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] is als advocaat van [geïntimeerde] toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen voortvloeiend uit de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht, althans heeft jegens [geïntimeerde] onrechtmatig gehandeld. [appellant] heeft ten onrechte nagelaten de gelden afkomstig uit de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan [geïntimeerde] uit te betalen. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, is hij aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] hierdoor leidt, welke schade gelijk is aan het door [appellant] aan [geïntimeerde] niet uitbetaalde totaalbedrag van € 48.000,25. Meer subsidiair is volgens [geïntimeerde] sprake van ongerechtvaardigde verrijking.
6.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
6.2.4.In het bestreden vonnis van 5 juli 2017 heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellant] veroordeeld om een bedrag van € 48.000,25 aan [geïntimeerde] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts is [appellant] veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten (inclusief nakosten).