ECLI:NL:GHSHE:2019:3780

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
14 oktober 2019
Zaaknummer
20-000676-17OWV
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en de effectieve besteding van witgewassen gelden in het strafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een ontnemingsvordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de vordering had afgewezen. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hof de ontnemingsvordering opnieuw heeft beoordeeld. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor witwassen van een bedrag van € 216.904,28, dat zij had verkregen uit misdrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten door de effectieve besteding van de witgewassen gelden voor bepaalde doelen, zoals het betalen van facturen en belastingaanslagen. Het hof heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000676-17 OWV
Uitspraak : 10 oktober 2019
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2017 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 01-993208-11 tegen:

[Veroordeelde]

geboren te [Geboortegegevens] ,
wonende te [Adresgegevens] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft de ontnemingsvordering afgewezen.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel zal vaststellen op
€ 216.904,28 en aan veroordeelde een betalingsverplichting zal opleggen voor dat bedrag.
De verdediging heeft verweren gevoerd strekkende tot:
-niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering;
-afwijzing van de ontnemingsvordering;
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeling
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 12 september 2019 onder parketnummer 20-000677-17 tot straf veroordeeld onder meer ter zake dat zij:
in de periode van 1 januari 2003 tot en met 1 oktober 2010 in Nederland voorwerpen, te weten contante geldbedragen (in totaal ongeveer 216.904,28 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Gelet op deze veroordeling verwerpt het hof het standpunt van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de ontnemingsvordering nu dit standpunt was gebaseerd op het ontbreken van een veroordeling in de onderliggende strafzaak.
De wettelijke grondslag
Het hof ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormeld feit een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten.
De schatting [1]
In de strafzaak is veroordeelde zoals hiervoor overwogen – kort gezegd – veroordeeld ter zake witwassen van een geldbedrag van € 216.904,28.
Het hof stelt het navolgende voorop.
Het enkel voorhanden hebben van geldbedragen als voorwerp van het bewezenverklaarde misdrijf witwassen, staat (nog) niet gelijk aan een (even zo groot) daadwerkelijk wederrechtelijk verkregen voordeel. Anders gezegd: die geldbedragen vormen niet reeds daardoor wederrechtelijk genoten voordeel. Daaraan doet niet af dat de voorhanden geldbedragen vermogensbestanddelen vormen die de verdachte tot voordeel (kunnen) strekken. Dát de betrokkene daadwerkelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dat feit, behoeft nadere motivering.
De vraag is evenwel wat dan wél onder daadwerkelijk voordeel is te verstaan. Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever daarbij gedacht aan profijt in ruime zin. Niet alleen een daadwerkelijke toename van vermogen, maar ook een besparing van kosten, zoals vermindering van geldelijke lasten door het voldoen van of het afbetalen op schulden, kan wederrechtelijk verkregen voordeel opleveren. Uit het enkel storten of overmaken van de bedoelde geldbedragen op een rekeningnummer ten name van de betrokkene kan dat voordeel niet worden afgeleid. Geldelijke uitgaven gedaan met, kort gezegd, witwasgelden in het kader van de bedrijfsvoering van legale en illegale activiteiten, ten behoeve van een kapperszaak of van auto’s zijn wel als wederrechtelijk verkregen voordeel aan te merken. In die gevallen is - anders dan bij het ‘op de bank zetten’ of in een kluis bewaren - sprake van effectieve besteding van de gelden voor een bepaald doel waarvan de betrokkene profijt trekt.
Toegepast op het onderhavige geval blijkt uit het dossier dat met het bewezenverklaarde witgewassen geldbedrag enerzijds facturen (€ 1.250,-/doss. blz. 576 e.v.) en de belastingdienst (€ 25.854,-/ doss. blz. 579 e.v.) contant zijn betaald en dat anderzijds kasstortingen zijn gedaan in totaal ten bedrage van € 193.810,28.
Met betrekking tot laatstgenoemde kasstortingen blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen (doss. blz. 519 e.v.) dat deze zijn gestort op de navolgende bankrekeningnummers:
[Bankrekening] Fortis/ABN t.n.v. [rekeninghouder]
[Bankrekening] Rabobank t.n.v. [rekeninghouder]
[Bankrekening] Rabobank t.n.v. [rekeninghouder]
Uit in het dossier opgenomen overzichten van voormelde bankrekeningnummers over de periode van januari 2003 tot en met september 2010 (doss. blz. 522 t/m 570) blijkt niet alleen van voormelde contante stortingen maar blijkt tevens dat daarmede diverse kosten werden betaald.
Het vorenstaande maakt naar het oordeel van het hof dat in deze zaak het voordeelbedrag wel gelijkgesteld kan worden aan het bewezenverklaarde witgewassen bedrag, nu uit het dossier blijkt van een effectieve besteding van de gelden voor een bepaald doel waarvan de veroordeelde profijt heeft gehad. Dit enerzijds doordat daarmede direct facturen en de aanslag van de belastingdienst op naam van veroordeelde dan wel een aan haar gelieerde rechtspersoon contant zijn betaald en anderzijds doordat eerst contante stortingen op eigen bankrekeningen of die van een aan haar gelieerde rechtspersoon zijn gedaan waarmee vervolgens diverse kosten werden betaald.
Gelet hierop wordt het verweer van de verdediging dat veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten, verworpen.
Het hof stelt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van
€ 216.904,28.
Op te leggen betalingsverplichting
Het hof zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het wederrechtelijk verkrijgen van voordeel.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 216.904,28 (tweehonderdzestienduizend negenhonderdvier euro en achtentwintig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 216.904,28 (tweehonderdzestienduizend negenhonderdvier euro en achtentwintig cent).
Aldus gewezen door:
mr. A.R.O. Mooy, voorzitter,
mr. P.T. Gründemann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 10 oktober 2019 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voorzover hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s wordt daarmee bedoeld de dossierpagina’s uit het eindproces-verbaal [naam onderzoek]), bestaande uit een relaasproces-verbaal (dos.blz. 1 t/m 22) met bijlagen (dos.blz. 1 t/m 586).