Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellant 2] ,wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 16 juli 2019 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft gelast, en de in dat arrest genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2019;
- het faxbericht van 17 september 2019 van de gemeente, waarbij zij twee personen machtigt haar ter zitting te vertegenwoordigen (wat uiteindelijk niet is gebeurd; alleen de advocaat van de gemeente was ter zitting aanwezig).
6.De beoordeling
dient de ruimtelijke kwaliteit aantoonbaar te verbeteren middels een landschappelijke inpassing van de bebouwing hetgeen verzekerd wordt middels een in te dienen erfinrichtingsplan.
“(….) de in deze overeenkomst opgenomen voorwaarden en bedingen in alle op het initiatief betrekking hebbende overeenkomsten op te nemen en deze voorwaarden en bedingen op te leggen aan rechtsopvolger(s) en/of rechtverkrijgende(n) (….)”.
”
- de gemeente terecht stelt dat [appellant 2] zich heeft verplicht tot het plaatsen van de hulsthaag als groene
- of de betonnen schutting als de door de gemeente gestelde feitelijke grijze
als erfafscheidingkan dan ook niet slagen.
- dat het plaatsen van een dergelijke betonnen schutting (op de bewuste plek en met deze hoogte) vergunningsvrij was, en
- dat [appellant 2] in beginsel -indien hij niet iets anders met de gemeente is overeengekomen- net als [eigenaar van het perceel aan de westzijde van het perceel van appellant 2] gerechtigd was een betonnen schutting tussen de beide woningen te plaatsen.
als erfafscheidingen (c) [appellant 2] was in beginsel (tenzij er sprake is van een andere afspraak met de gemeente) gerechtigd de betonnen schutting op de bewuste plek op het perceel te plaatsen.
uitsluitenddoor een hulsthaag zou worden omgeven, en/of (2) dat [appellant 2] afstand zou doen van het recht om een (betonnen) schutting op de bewuste plek op het perceel te plaatsen.
- Verder staat als onvoldoende betwist vast dat de hulsthaag de betonnen schutting in elk geval van de zijde van het perceel van [appellant 2] grotendeels aan het zicht onttrekt. De schutting leidt in zoverre niet tot een groot verlies aan ruimtelijke kwaliteit.
- Eveneens staat als onvoldoende betwist vast dat de voor de gemeente relevante zichtlijnen niet door de schutting worden aangetast.
- Bovendien zou ook het uitsluitend plaatsen van een hulsthaag tot een zelfde verlies aan openheid leiden. Als onvoldoende betwist staat vast dat op verzoek van [eigenaar van het perceel aan de westzijde van het perceel van appellant 2] juist vanwege de dichtheid van hulst is overeengekomen dat een hulsthaag in plaats van een beukenhaag zou worden geplaatst.
- Verder kan aan de door de gemeente voor haar optreden relevant geachte belangen van [eigenaar van het perceel aan de westzijde van het perceel van appellant 2] door deze zelf worden tegemoetgekomen. Hij kan de in r.o. 6.11.1. genoemde hederahaag laten groeien tot een hoogte waardoor het beton ook voor hem niet meer te zien is.
7.De uitspraak
(1) het perceel aan de westelijke zijde
uitsluitenddoor een hulsthaag zou worden omgeven, en/of (2) [appellant 2] afstand zou doen van het recht om een (betonnen) schutting op de bewuste plek op het perceel te plaatsen;