ECLI:NL:GHSHE:2019:453

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
8 februari 2019
Zaaknummer
17/00519
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting en verzuimboetes

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen van de Inspecteur vernietigd. De belanghebbende, houder van een motorrijtuig, had naheffingsaanslagen ontvangen voor de motorrijtuigenbelasting over twee tijdvakken, waarbij ook verzuimboetes waren opgelegd. De Inspecteur stelde dat de schorsing van het kenteken was beëindigd door het gebruik van de weg op 9 juli 2015, wat leidde tot de naheffingsaanslagen. Het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd, omdat de belanghebbende niet tijdig had betaald. De boetes werden echter verminderd naar € 52 per boete, omdat de belanghebbende eerder in verzuim was geweest. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, en verklaarde het beroep van de belanghebbende ten aanzien van de verzuimboetes gegrond, maar het beroep ten aanzien van de naheffingsaanslagen ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00519
Uitspraak op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 14 juni 2017, nummer BRE 16/7210 in het geding tussen
[belanghebbende]
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 1] over het tijdvak 21 augustus 2015 tot en met 20 november 2015 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 279 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 158. Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer 2] over het tijdvak 21 november 2015 tot en met 20 februari 2016 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 279 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 158.
Bij uitspraken op bezwaar van 22 juli 2016 zijn de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 juni 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en [partner] , partner van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
De Inspecteur heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, nadere stukken overgelegd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Het Hof heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht heropend en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende verzocht de tijdens de zitting bij de Rechtbank overgelegde foto over te leggen. Bij brief van 3 augustus 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan dit verzoek voldaan. Bij brief van 15 augustus 2018 heeft de Inspecteur een reactie ingediend.
1.8.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 november 2018 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en [partner] , partner van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 3] .
1.9.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, nadere stukken overgelegd.
1.10.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.11.
Op 1 december 2018 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan het Hof een brief gestuurd.
1.12.
Van de zittingen zijn processen-verbaal opgemaakt, die in afschrift aan partijen zijn verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is van 15 januari 2015 tot en met 15 maart 2016 houder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De datum van het kentekenbewijs deel I is 21 november 2002.
2.2.
Vanaf 6 juli 2015 is de geldigheid van het kenteken van de auto geschorst.
2.3.
In het dossier bevinden zich stukken – foto’s en een controleformulier - op grond waarvan de Inspecteur stelt dat op 9 juli 2015 is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de openbare weg, [adres 1] te [plaats] . Naar aanleiding van deze constatering is aan belanghebbende een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd en een verzuimboete.
2.4.
Met dagtekening 26 januari 2016 is aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting gestuurd over het tijdvak 21 augustus 2015 tot en met 20 november 2015. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting niet betaald vóór de uiterste betaaldatum.
2.5.
Met dagtekening 26 januari 2016 is aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting gestuurd over het tijdvak 21 november 2015 tot en met 20 februari 2016. Belanghebbende heeft de verschuldigde belasting niet betaald vóór de uiterste betaaldatum.
2.6.
Wegens het niet betalen van de verschuldigde belasting over de in 2.4 en 2.5 genoemde periodes zijn aan belanghebbende naheffingsaanslagen opgelegd en verzuimboetes, waarbij is uitgegaan van een derde verzuim.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en zo ja, of de verzuimboetes terecht (en tot de juiste hoogte) zijn opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van de onder 1.10 genoemde brief
4.0.
De onder 1.10 genoemde brief van de gemachtigde van belanghebbende behelst een verwijzing naar de gang van zaken op de tweede zitting van het Hof en een telefoongesprek met de griffier. Het Hof heeft de brief, die na de sluiting van het onderzoek ter zitting is binnengekomen bij het Hof, opgevat als een verzoek om heropening van het vooronderzoek. Het Hof heeft in hetgeen in die brief is vermeld geen reden gevonden om tot heropening van het vooronderzoek over te gaan, omdat het Hof van oordeel is dat het onderzoek, zonder die heropening, volledig is geweest. Het Hof rekent de bedoelde brief niet tot de gedingstukken en slaat op de inhoud daarvan geen acht.
Ten aanzien van het geschil
De naheffingsaanslagen
4.1.
Ingevolge artikel 35, zesde lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt voor de heffing van de belasting de schorsing als beëindigd beschouwd met ingang van de laatste dag van het tijdvak waarin het gebruik van de weg met het motorrijtuig is gemaakt.
4.2.
Uit de uitspraak van het Hof van heden inzake 17/00518 volgt dat de Inspecteur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tijdens de schorsingsperiode op 9 juli 2015 gebruik van de weg is gemaakt. Daaruit volgt dat de laatste dag van het tijdvak waarin gebruik van de weg is gemaakt 20 augustus 2015 is. Uit artikel 35, zesde lid, van de Wet MRB volgt dat de schorsing met ingang van die dag als beëindigd wordt beschouwd. Dit betekent dat terecht vanaf 21 augustus 2015 rekeningen motorrijtuigenbelasting zijn gestuurd.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat, gelet op de informatie die bij de schorsingsregeling wordt gegeven, de eigen verantwoordelijkheid van degene die gebruik maakt van de schorsingsregeling en het feit dat de schorsingsregeling een uitzondering op de hoofdregel is, belanghebbende had moeten weten dat de schorsing was beëindigd door het gebruik van de weg op 9 juli 2015 en dat vanaf dat moment weer motorrijtuigenbelasting verschuldigd is.
4.4.
Nu niet in geschil is dat de verschuldigde belasting niet tijdig is voldaan, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
De boetes
4.5.
Niet betwist is dat belanghebbende twee keer eerder in verzuim is geweest. De Inspecteur heeft, op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en met inachtneming van paragraaf 33, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 , verzuimboetes van € 158 opgelegd.
4.6.
Met betrekking tot de verzuimboetes ter zake van het niet betalen van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting, heeft de Inspecteur nader het standpunt ingenomen dat beide verzuimboetes dienen te worden verminderd naar € 52. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof zijn de boetes van € 52 passend en geboden. In hetgeen door belanghebbende is aangevoerd ziet het Hof geen aanleiding tot (verdere) matiging.
Slotsom
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het bij de Rechtbank ingestelde beroep dient gegrond te worden verklaard ten aanzien van de verzuimboetes. Voor het overige dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Nu de uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijft, is voor het heffen van griffierecht van de Inspecteur inzake het hoger beroep geen plaats.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep ten aanzien van de naheffingsaanslagen ongegrond;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep ten aanzien van de verzuimboetes gegrond;
  • vernietigt de uitspraken van de Inspecteur ten aanzien van de verzuimboetes;
  • vermindert de boetebeschikking elk tot een bedrag van € 52.
Aldus gedaan op 7 februari 2019 door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, A.J. Kromhout en M. Harthoorn, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.