ECLI:NL:GHSHE:2019:526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
200.248.089_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de zorg voor hun ontwikkeling en opvoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, geboren uit de moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De moeder had verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen, maar het hof oordeelde dat het nog te vroeg was om de kinderen bij de moeder thuis te plaatsen. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], stonden al geruime tijd onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) en verbleven in een pleeggezin, dat de ouders van de moeder waren. Het hof overwoog dat de moeder weliswaar stappen vooruit had gezet in haar situatie, maar dat er nog onvoldoende stabiliteit en structuur was voor de kinderen. De GI had aangegeven dat de moeder niet in staat was om de nodige rust en regelmaat te bieden, en dat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof concludeerde dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk bleef in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie – en jeugdrecht
Uitspraak : 14 februari 2019
Zaaknummer : 200.248.089/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/253042 / JE RK 18-1769 en
C/03/253045 / JE RK 18-1770
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P. Winkens,
tegen
Wiliam Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 september 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 16 oktober 2018 met producties, ingekomen ter griffie op
17 oktober 2018, heeft de moeder verzocht voornoemde beschikking voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en het verzoek daartoe alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift van 20 november 2018 met producties, ingekomen ter griffie op
21 november 2018, heeft de GI verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad van 24 december 2018, ingekomen ter griffie van het hof op
27 december 2018, waarin de raad aangeeft niet ter zitting te zullen verschijnen;
- de brief van de GI met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 2 januari 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder;
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
2.5.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] .
3.2.
De moeder heeft het eenhoofdig gezag over de kinderen.
3.3.
[minderjarige 1] staat sinds 22 september 2009 onafgebroken onder toezicht van de GI. [minderjarige 2] staat sinds 23 januari 2012 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengd tot 22 september 2019 en de GI een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening pleegzorg verleend, met ingang van 22 september 2018 voor de duur van de ondertoezichtstelling, aldus tot 22 september 2019. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in het pleeggezin, zijnde de ouders van de moeder.
3.5.
De moeder kan zich met de beslissing ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert het volgende aan. De uithuisplaatsing is niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat de moeder haar situatie naar aanleiding van de schriftelijke aanwijzing die zij heeft gekregen heeft verbeterd. Er is geen sprake van een hardnekkig patroon van wisselingen in verblijfplaats, partners en schoolomgevingen voor de kinderen. De moeder heeft namelijk regelmaat en stabiliteit gecreëerd in het leven van haarzelf en de kinderen. Het is voor de moeder daarom onbegrijpelijk dat haar verweten wordt dat zij met de kinderen naar [woonplaats] is verhuisd, nu de GI haar opgedragen had huisvesting te regelen. Bovendien woonde de moeder tijdelijk met de kinderen bij opa en oma, zodat een verhuizing ook om die reden al noodzakelijk zou zijn.
De nieuwe woning bevalt de moeder goed. De moeder is door de GI voorts verzocht een oppas te regelen, hetgeen zij ook gedaan heeft. De moeder heeft namelijk een nieuwe partner die regelmatig op de kinderen past. De relatie met deze partner verloopt goed. De moeder is verder bezig schoolvervoer te regelen, nu de GI de moeder daar niet bij geholpen heeft. De moeder heeft daarnaast recentelijk een nieuwe baan gevonden. Ook heeft zij een goede samenwerking met Kracht en Zorg die de omgang begeleidt.
De moeder heeft overigens wel zorgen over het pleeggezin. De kinderen verblijven nu bij haar ouders, maar de moeder vindt dat die de kinderen niet de veiligheid, structuur en stabiliteit biedt die de kinderen nodig hebben.
3.7.
De GI voert het volgende aan. De rechtbank heeft terecht de machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Het lukt de moeder namelijk niet om rust, regelmaat en stabiliteit te bieden aan de kinderen. Daarnaast moet de ontwikkelingsachterstand van de beide kinderen verder onderzocht worden. De moeder verbleef eerder bij de ouders van haar toenmalige partner in [verblijfplaats] en is daarna naar haar ouders in Limburg is verhuisd. De moeder is vervolgens, tegen het advies van de GI in, verhuisd naar [woonplaats] om in de buurt van haar nieuwe partner te gaan wonen. Hoewel de moeder in haar beroepschrift aangeeft het plezierig te vinden in haar nieuwe woning heeft zij naderhand, tijdens een huisbezoek van de GI, aan de GI aangegeven toch weer liever in een woonwagen te willen gaan wonen. Ten aanzien van het vervoer naar school merkt de GI op dat indien de moeder de verantwoordelijkheid hiervoor draagt het schoolverzuim toeneemt. Daarnaast houdt de moeder zich aan veel punten van de schriftelijke aanwijzing niet. Zo blijft het accepteren van hulpverlening een moeilijk punt, zodat de benodigde hulp niet van de grond komt. Zorgelijk is bovendien dat er in oktober 2018 een steekincident heeft plaatsgevonden bij de moeder van de nieuwe partner (van de moeder) thuis, waar de kinderen zonder toestemming van de GI op dat moment verbleven. De nieuwe partner van de moeder is daarbij gewond geraakt.
Het zou volgens de GI verder goed zijn als de moeder hulpverlening voor haarzelf zou accepteren.
De relatie tussen de moeder en de pleegmoeder is ambivalent. De screening van het pleeggezin vanuit Sonar en de GI is bijna afgerond.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hoger beroep van de moeder betreft uitsluitend de machtiging tot uithuisplaatsing.
3.8.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat aan de vereisten van artikel 1:265b BW is voldaan. Zoals ook reeds door de rechtbank in de bestreden beschikking werd overwogen, kampen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met complexe kindeigen problematiek waardoor zij zeer specifieke ontwikkelingsbehoeften hebben en heeft de moeder onvoldoende inzicht en vaardigheden om de kinderen een opvoedingsklimaat te bieden met de voor de kinderen benodigde rust, stabiliteit en structuur.
Hoewel het er op dit moment op lijkt dat de moeder stapjes vooruit zet, zal het tijd kosten om de benodigde hulpverlening die noodzakelijk is voor de kinderen en die alleen gegeven kan worden in een stabiele thuissituatie van de kinderen, haar beslag te laten krijgen.
Het risico dat de moeder terugvalt in het oude patroon (van bijvoorbeeld diverse verhuizingen) is op dit moment echter te groot. Daarnaast is gebleken dat de hulpverlening die geboden wordt vanuit de Mutsaersstichting, nog niet op gang is gekomen. Het hof acht het dientengevolge dan ook te vroeg om de kinderen op dit moment weer bij de moeder thuis te plaatsen. Bij dit alles neemt het hof in aanmerking dat recent, lopende de machtiging uithuisplaatsing, de kinderen zijn blootgesteld aan een ernstig incident bij de moeder van de nieuwe partner thuis.
Ter zitting van het hof is wel gebleken dat de omgang met de moeder kan worden uitgebreid. Het is in de visie van het hof daarbij van belang dat voor de moeder steeds duidelijk is en blijft welke voorwaarden de GI vervuld wil zien voordat een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de orde is.
Gezien het voorgaande is op dit moment de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] omwille van de nodige rust, duidelijkheid en veiligheid voor de kinderen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, voor zover het de machtiging tot uithuisplaatsing betreft.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 11 september 2018, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en L.Th.L.G. Pellis en is op 14 februari 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.