Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
.
5.Beslissing
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarden van twee winkelpanden, gelegen in het centrum van [plaats]. De Heffingsambtenaar had de waarden per waardepeildatum 1 januari 2015 vastgesteld op € 2.224.000 voor het eerste pand en € 538.000 voor het tweede pand. De belanghebbende, eigenaar en verhuurder van de panden, was van mening dat deze waarden te hoog waren vastgesteld en had hiertegen beroep aangetekend bij de Rechtbank Limburg, die de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 6 september 2018 is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en de Heffingsambtenaar vertegenwoordigd waren. De Heffingsambtenaar had een taxatierapport overgelegd, waaruit bleek dat de waarden in het economische verkeer hoger waren dan de vastgestelde WOZ-waarden. Het Hof heeft vastgesteld dat de Heffingsambtenaar de waarden niet te hoog heeft vastgesteld en dat de taxateur van de gemeente [plaats] op juiste wijze de kapitalisatiefactoren heeft bepaald. Het Hof heeft de stellingen van de belanghebbende verworpen, waaronder de claim dat de taxateur niet onpartijdig zou zijn.
De slotsom van het Hof was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. De belanghebbende heeft geen redenen aangevoerd voor vergoeding van het griffierecht of voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is op 11 januari 2019 ter openbare zitting uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om beroep in cassatie in te stellen.