In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek tot wijziging van de Gecertificeerde Instelling (GI) werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Kalle, verzocht om de huidige GI, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, te vervangen door Stichting Intervence of een andere GI. De moeder stelde dat de verstandhouding met de huidige GI ernstig verstoord was en dat er geen vertrouwen meer was. Ze voerde aan dat een vervanging van de GI noodzakelijk was voor het welzijn van haar kind, [de minderjarige], die sinds 6 februari 2017 onder toezicht staat.
De mondelinge behandeling vond plaats op 31 januari 2019, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De vader van [de minderjarige] werd niet als belanghebbende aangemerkt en had geen toegang tot de zitting. Het hof overwoog dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst een beroep deed op doorbreking van het appelverbod, wat als tardief werd beschouwd. Het hof concludeerde dat de moeder geen concrete gronden had aangevoerd die tot doorbreking van het appelverbod konden leiden, en verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep.