ECLI:NL:GHSHE:2019:924

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
200.249.910_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot wijziging van de Gecertificeerde Instelling in een jeugdzorgzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin haar verzoek tot wijziging van de Gecertificeerde Instelling (GI) werd afgewezen. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Kalle, verzocht om de huidige GI, het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, te vervangen door Stichting Intervence of een andere GI. De moeder stelde dat de verstandhouding met de huidige GI ernstig verstoord was en dat er geen vertrouwen meer was. Ze voerde aan dat een vervanging van de GI noodzakelijk was voor het welzijn van haar kind, [de minderjarige], die sinds 6 februari 2017 onder toezicht staat.

De mondelinge behandeling vond plaats op 31 januari 2019, waarbij de moeder en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren. De vader van [de minderjarige] werd niet als belanghebbende aangemerkt en had geen toegang tot de zitting. Het hof overwoog dat de moeder niet-ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij tijdens de mondelinge behandeling voor het eerst een beroep deed op doorbreking van het appelverbod, wat als tardief werd beschouwd. Het hof concludeerde dat de moeder geen concrete gronden had aangevoerd die tot doorbreking van het appelverbod konden leiden, en verklaarde haar niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 maart 2019
Zaaknummer: 200.249.910/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02346814 / JE RK 18-1182
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Kalle.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 augustus 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift van 14 november 2018 met producties, ingekomen ter griffie op diezelfde datum, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek tot wijziging van de GI toe te wijzen en de huidige GI te vervangen door Stichting Intervence, dan wel een andere GI, kosten rechtens.
2.2.
Er is geen verweerschrift binnengekomen.
2.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met producties van de advocaat van de moeder van 30 november 2018,
ingekomen ter griffie van het hof op 4 december 2018;
  • de brief van de raad van 14 december 2018, ingekomen ter griffie van het hof op 17 december 2018, waarin staat dat de raad niet ter zitting zal verschijnen;
  • de brief van 9 januari 2019 van de advocaat van de moeder met producties, ingekomen ter griffie van het hof op 10 januari 2019.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. M. Kalle;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.5.
De vader is voorafgaand aan de opening van de mondelinge behandeling uitgelegd dat hij geen belanghebbende is in deze procedure omdat hij geen gezag heeft, het hof geen vragen aan hem heeft en hem niet aanmerkt als informant, en daarom geen toegang heeft tot de mondelinge behandeling. De brief van de advocaat van de vader van 17 december 2018 wordt niet in behandeling genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).
3.2.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] berust bij de moeder.
3.3.
[de minderjarige] staat sinds 6 februari 2017 onder toezicht. De ondertoezichtstelling is - voor zover het hof bekend - laatstelijk verlengd tot 6 februari 2019.
3.4.
[de minderjarige] is op basis van een daartoe strekkende machtiging bij beschikking van 6 februari 2017 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg tot 6 augustus 2017. De machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd tot 6 augustus 2018. De zaak is voorts aangehouden in afwachting van een verder te nemen beslissing over de uithuisplaatsing. Het hof heeft geen informatie over het verdere verloop van die procedure.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervanging van de GI afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert daartoe, aangevuld ter zitting, het volgende aan. De moeder is ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep en zij beroept zich op doorbreking van het appelverbod op grond van het belang van het kind. De moeder verzoekt om vervanging van de GI door stichting Intervence, dan wel een andere GI, omdat de verstandhouding tussen de moeder en de huidige GI ernstig verstoord is en er wederzijds geen sprake van vertrouwen is. Hoewel een vervanging van de GI onrust met zich mee zal brengen is de huidige situatie ook al onrustig. Doordat er geen contactherstel plaatsvindt tussen de moeder en [de minderjarige] ontstaat er een afstand. De kans op herstel van de goede verstandhouding wordt steeds kleiner. Een nieuwe GI kan de situatie verbeteren, dan wel de band versterken. Een vervanging van de GI is ook van belang omdat er een onderzoek komt naar een gezagsbeëindigende maatregel. Stichting Intervence is bereid de taak op zich te nemen.
3.8.
De GI voert het volgende aan. Hoger beroep tegen de bestreden beschikking is niet mogelijk. De GI heeft ter zitting aangegeven zich niet te hebben kunnen voorbereiden op het standpunt van de moeder dat het appelverbod doorbroken moet worden. Dat is voor het eerst te zitting gedaan.
De GI voert verder aan dat de moeder [de minderjarige] voor het laatst gezien heeft op 31 mei 2018. De moeder is bij dat gesprek weggelopen en heeft aangegeven [de minderjarige] niet meer te willen zien. Het is zeer moeilijk gebleken om met de moeder tot een samenwerking te komen. Daar komt nog bij dat verschillende jeugdbeschermers digitaal door de moeder zijn lastiggevallen en hun werk voor de moeder niet meer willen uitoefenen. De moeder is evenwel aangeboden om contact te hebben met [de minderjarige] via een tusseninstantie, Agatos, maar krijgt daarop van moeder geen respons. Een wijziging van GI zal voor vertraging in de voor [de minderjarige] benodigde hulpverlening zorgen, hetgeen niet in zijn belang is. Dit wordt ook bevestigd door Juvent Pleegzorg. Op dit moment is rust creëren het allerbelangrijkste voor [de minderjarige] en een wissel in de GI brengt onrust met zich mee. Daarnaast is er sprake van een goede samenwerking tussen de pleegzorg en de GI, zodat ook om die reden een vervanging in de GI niet in het belang van [de minderjarige] is.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Het hof zal eerst de vraag beantwoorden of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek in hoger beroep. De moeder heeft in eerste aanleg verzocht de GI te vervangen op grond van artikel 1:259 BW. Tegen een beslissing op dit verzoek is op grond van artikel 807 Rv geen hoger beroep mogelijk, behoudens cassatie in het belang der wet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder desgevraagd voor het eerst een beroep gedaan op doorbreking van het appelverbod op de grond, kort gezegd, dat het belang van het kind dat vordert. Nog daargelaten de vraag of dit beroep op doorbreking tijdig is gedaan, aangezien de GI zich niet deugdelijk op dit nieuwe standpunt heeft kunnen voorbereiden terwijl de moeder bovendien niets heeft gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij niet eerder in de gelegenheid was hierop een beroep te doen, heeft de moeder geen concrete grond aangevoerd die tot doorbreking van het appelverbod zou kunnen leiden. De enkele stelling dat het belang van het kind dit vordert is daartoe onvoldoende. Nu ook overigens geen concrete gronden zijn gesteld of gebleken die tot doorbreking van het appelverbod leiden, dient de moeder niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Het hof komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
3.10.
Mitsdien wordt beslist als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van
16 augustus 2018;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2019 in tegenwoordigheid van de griffier.