In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over de giftenaftrek in de inkomstenbelasting voor het jaar 2015. De inspecteur had de giftenaftrek volledig geweigerd, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Na bezwaar van belanghebbende werd de aanslag verminderd, maar de giften aan Stichting B werden niet geaccepteerd. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond voor wat betreft de kostenvergoeding, maar voor het overige ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de bewijslast voor de giftenaftrek bij haar lag. Het hof oordeelde dat, ondanks de twijfels van de inspecteur over de juistheid van de overgelegde bescheiden, belanghebbende voldoende bewijs had geleverd om de giftenaftrek te rechtvaardigen. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behalve de beslissingen over de kostenvergoeding en de vergoeding van immateriële schade. De aanslag werd verlaagd naar het belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.136, en de inspecteur werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten.