Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
arrest van 21 januari 2020
1.Het geding in feitelijke instanties en in cassatie
2.Het geding na verwijzing
3.De achtergronden
aan u verkocht uit mijn privé collectie een schilderij; [de schilder 1][…]
Voor de overeengekomen koopsom van Hfl. 400.000,=[…]
afgerond in Euro € 181.500,=”
Ik kan er niet meer om heen, maar ik kan helaas niet de € 181.500,= bij jou afleveren.[…]
Op 7 augustus is het geld van de [de schilder 1] naar mij overgemaakt.[De andere verzamelaar]
en zijn compaan [appellant] treffen dus geen enkele blaam. Mede door de inbraak had ik behoorlijke betalingsachterstanden opgelopen[…].
Jouw geld heb ik gebruikt om die achterstanden in te lopen[…].”
Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 20 juli 2002 het schilderij van [de schilder 1] met de titel “Langs het kanaal” weer verkocht en geleverd aan [de kunsthandelaar] , waarbij partijen een koopsom van EUR 181.500,00 zijn overeengekomen, welke koopsom [de kunsthandelaar] heeft voldaan door levering van zeven schilderijen, waaronder het schilderij van [de schilder 2] met de titel “Avondschemering”. De levering van de schilderijen heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2002[…]”.
De onderhavige zaak[de eigendom van de [de schilder 1] , hof]
valt buiten de kern van de werkzaamheden van een curator, die immers het actief van de boedel moet liquideren ten gunste van het passief. In dit geval vervul ik een sturende rol met betrekking tot actief dat niet tot de boedel behoort, en ter zake waarvan zich meer dan één eigenaar aandient. Ik vervul deze rol gaarne, en geloof inmiddels ook weer geheel in de zaak van de [de schilder 1] , maar ik zie mij wel genoodzaakt een forse boedelbijdrage te vragen, nu dit faillissement qua tijdsbesteding aan alle kanten uit de hand loopt en er tot nog toe geen noemenswaardige boedel is.
, documenten bekend[zijn]
geworden waaruit nieuwe feiten/omstandigheden blijken betreffende de door [geïntimeerde] in de bij Uw Hof aanhangige procedure [appellant] / [geïntimeerde] gepretendeerde eigendom van het schilderij "Langs het kanaal". Deze feiten/omstandigheden zijn naar de mening van [appellant] van groot belang voor de bij Uw Hof aanhangige procedure [appellant] / [geïntimeerde] . Deze feiten/omstandigheden waren bij geïntimeerde [geïntimeerde] bekend en zijn door of namens hem niet in de procedure [appellant] / [geïntimeerde] naar voren gebracht en konden [appellant] niet eerder bekend zijn.”
De 'nieuwe feiten/omstandigheden' waarop de wederpartij doelt, staan los van het geschil tussen [geïntimeerde] en [appellant] . Zij zijn niet van belang voor de beslissing van het hof, en zullen ook niet kunnen leiden tot herroeping van het in dezen te wijzen arrest.” Het gerechtshof Amsterdam heeft vervolgens op 24 augustus 2006 arrest gewezen en het bestreden vonnis bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
Ik hoor mw. [de vorige eigenaars van de schilder 2] zeggen dat op 14 juni 2002 er een schilderijenroof bij [de kunsthandelaar] heeft plaatsgevonden. Ik weet nu niet meer wanneer ik daar voor het eerst van heb gehoord. Ik w[eet]
dus ook niet meer of ik al van die schilderijenroof had gehoord toen ik de [de schilder 1] aan [de kunsthandelaar] terugverkocht. Op uw vraag of het kan kloppen dat ik 20 juli 2002 de [de schilder 1] voor 181.500 euro aan [de kunsthandelaar] heb terugverkocht moet ik u zeggen dat ik dat zou moeten nakijken. Na het zien van het stuk d.d. 20 juli 2002 (productie 3, conclusie van antwoord) kan ik u zeggen dat het daarin gestelde klopt.[…]
- een verklaring voor recht dat [appellant] eigenaar is van de [de schilder 1] ;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van eerdere proceskostenveroordelingen;
- veroordeling van [geïntimeerde] (onder aftrek van de uit te spreken proceskostenveroordelingen) tot betaling van de werkelijke proceskosten van [appellant] , te vermeerderen met de wettelijke rente, nader op te maken bij staat;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot op die schadevergoeding van € 163.000,00;
- veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding wegen het missen van het onstoffelijk voordeel van het bezit van de [de schilder 1] ;
- veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van de procedure;
(tot betaling van de werkelijk gemaakte proceskosten)” toegestaan. Over de eigendom van de [de schilder 1] heeft het gerechtshof – kort samengevat – beslist dat [geïntimeerde] de eigendom van de [de schilder 1] heeft overgedragen aan [de kunsthandelaar] en dat [de kunsthandelaar] de [de schilder 1] heeft overgedragen aan [appellant] , zodat [appellant] eigenaar is geworden van de [de schilder 1] . De gevorderde verklaring voor recht is toegewezen. Ook de vordering tot terugbetaling van de proceskosten en tot afgifte van de [de schilder 1] zijn toegewezen. De gevorderde veroordeling tot betaling van de werkelijke proceskosten is afgewezen.
4.De beoordeling
dus irrelevant, want zij gaf een verkeerd beeld van de gang van zaken en kon slechts tot verwarring en complicatie leiden.” Het innemen van dat standpunt was, aldus [geïntimeerde] , niet onrechtmatig jegens [appellant] omdat het hier niet ging om een verweer dat gelet op de evidente ongegrondheid ervan achterwege had behoren te blijven.
De wederpartij zou bekend zijn geworden met 'nieuwe feiten/omstandigheden' die een ander licht op de zaak zouden werpen.
in de zaak van de [de schilder 1]” en dat hij tegen een “
forse boedelbijdrage” bereid was de procedure tegen [appellant] te voeren (zie onder 3.14) hiervoor.
in een transactie aan een derde[heeft]
overgedragen.” Enig gemis van genot van het schilderij – zo daar al sprake zou zijn van vermogensschade – is dus niet het gevolg geweest van handelen van [geïntimeerde] . Alleen al daarom moet dit deel van de gevorderde schadevergoeding als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
5.Conclusie
6.De uitspraak
- verklaart voor recht dat [appellant] eigenaar is van het partijen genoegzaam bekende schilderij van [de schilder 1] ;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte van het schilderij aan [appellant] binnen twee weken na 23 december 2014, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat [geïntimeerde] in gebreke is aan deze veroordeling te voldoen;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van de door [appellant] op grond van het vonnis van de rechtbank en het arrest van het hof betaalde proceskosten, inclusief eventueel betaalde rente, vermeerderd met de wettelijke rente over de bedragen vanaf de datum van betaling door [appellant] ;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de werkelijke kosten die [appellant] heeft gemaakt in deze procedure en de procedure die is aangespannen door de Curator, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag dat [appellant] die kosten heeft voldaan, welke schade nader te dienen worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van een voorschot van € 100.000,00 op die schadevergoeding;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.