Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 25 maart 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw met prod. 12 en 13, ingekomen op 11 december 2019;
- een faxbericht van de zijde van de vrouw van 17 december 2019, ingekomen op 17 december 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 27 maart 2020 met prod. 3 t/m 5, ingekomen op 27 maart 2020.
3.De feiten
i)Partijen zijn op 23 mei 2001 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
4.De omvang van het geschil
primair: aan de man toe te delen de levensloopregeling bij Loyalis onder nummer [polisnummer 1] op bankrekening [rekeningnummer 2] , onder de verplichting van de man de helft van (het hof begrijpt:) het saldo op die rekening per 20 juli 2018 aan de vrouw te voldoen;
primair: te bepalen dat de beleggingsverzekering onder polisnummer [polisnummer 2] alsnog in de verdeling dient te worden betrokken en de man op grond van art. 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in het boedelbestanddeel waarvan de huidige waarde thans nog onbekend is, aan de vrouw verbeurt en de man derhalve gehouden is de waarde van de gehele polis aan de vrouw te vergoeden, althans een door het hof te bepalen bedrag;
5.De motivering van de beslissing
manstelt dat de vrouw volledig zelf in haar behoefte kan voorzien. Hij voert daartoe het volgende aan.
vrouwstelt primair dat de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu niet duidelijk is tegen welke rechtsoverwegingen het hoger beroep zich richt. Zij voert voorts het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
manvoert het volgende aan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt. Anders dan de man betoogt, kan niet worden uitgegaan van alleen een maandinkomen in 2019 van € 2.729,--. Dit resulteert in een veel lager jaarinkomen dan blijkt uit de door hem overgelegde salarisspecificatie van december 2019. Daarin staat dat zijn fiscaal jaarinkomen in 2019 € 45.615,53 bedroeg (prod. 3 bij journaalbericht van 27 maart 2020). De man verklaart het verschil wel doordat hij andere activiteiten heeft verricht (de vrijwillige brandweer), maar waarom dat salaris buiten zijn jaarinkomen zou moeten blijven, vermag het hof niet in te zien. Anders dan de man heeft gesteld, is dit jaarinkomen in 2019 blijkens de salarisspecificatie van december 2019 niet lager, maar hoger dan zijn jaarinkomen in 2018. Omdat de man door het door hem ingestelde hoger beroep niet in een slechtere situatie mag komen te verkeren (het zogenoemde verbod op reformatio in peius) zal het hof daarom evenals de rechtbank van het jaarinkomen van 2018 uitgaan.
hofoverweegt dat de rechtbank de huwelijksgemeenschap reeds aldus heeft verdeeld.
rechtbankheeft het volgende overwogen:
vrouwkeert zich tegen deze overweging. Zij voert daartoe het volgende aan.
manvoert aan zich te kunnen verenigen met het de beslissingen van de rechtbank over de levensloopregeling bij Loyalis. Van bankrekening [rekeningnummer 2] heeft de vrouw ter zitting erkend dat die rekening niet tot de huwelijksgemeenschap behoort.
hofoverweegt als volgt. De rechtbank heeft weliswaar overwogen dat het saldo op rekening [rekeningnummer 2] niet tot de huwelijksgemeenschap behoort, maar zij is toch tot verdeling daarvan overgegaan. Het saldo op die rekening oftewel de polis is namelijk zonder waardeverrekening aan de man toegedeeld. De stelling van de vrouw dat op haar in eerste aanleg gedane primaire verzoek bankrekening [rekeningnummer 2] aan de man toe te delen “om vervolgens bij helfte te worden verdeeld” nog niet inhoudelijk is beslist, berust op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft, zoals overwogen, de levenslooppolis namelijk aan de man toegedeeld, zonder waardeverrekening en (conform haar subsidiaire verzoek in hoger beroep) bepaald dat de man (eerst) bij het einde van de levensloopregeling bij Loyalis het alsdan te ontvangen saldo onder aftrek van de over dat bedrag te betalen belasting bij helfte met de vrouw dient te delen. De vrouw heeft niet duidelijk gemaakt waarom zij het niet eens is met deze beslissing noch op welke grondslag haar (gehandhaafde) primaire verzoek (alsnog) dient te worden toegewezen. In zoverre faalt grief I derhalve.
rechtbankheeft dit verzoek afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat de man de gemeenschap voor een bedrag van € 10.000,-- heeft benadeeld in de zin van art. 1:164 lid 1 BW, nu de man onweersproken heeft verklaard dat het bedrag van € 10.000,-- dat hij op 25 juni 2018 aan zijn moeder heeft overgemaakt afkomstig was uit het saldo van een niet tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behorende bonusrenterekening.
vrouw.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwvoert het volgende aan.
[polisnummer 1]als met polisnummer
[polisnummer 2](onderstreping hof). Partijen hebben in eerste aanleg uitvoerig geprocedeerd over eerstgenoemde polis ( [polisnummer 1] ). De tweede polis ( [polisnummer 2] ), die eind 2017 in ieder geval een waarde van € 2.500,16 vertegenwoordigde, heeft de man buiten de verdeling gehouden.
primairte bepalen dat de man op grond van art. 3:194 lid 2 BW zijn aandeel in polis [polisnummer 2] aan haar verbeurt,
subsidiairte bepalen dat de man de helft van de waarde van die polis aan haar dient te voldoen.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
7.De beslissing
[polisnummer 2]€ 1.250,08 aan de vrouw dient te voldoen;