In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen de afwijzing van een voorlopige voorziening in een procedure over de wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in principaal hoger beroep, heeft verzocht om te bepalen dat [minderjarige] bij hem kan gaan wonen, terwijl de moeder, verweerster in principaal hoger beroep, zich hiertegen verzet en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. De zaak is ontstaan na de echtscheiding van de ouders in 2014, waarbij is bepaald dat [minderjarige] bij de moeder zou wonen met een contactregeling voor de vader. De vader heeft in maart 2020 een verzoek ingediend om de voorlopige voorziening te treffen, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 18 juni 2020 gehouden, waarbij de mening van [minderjarige] is gehoord. Het hof overweegt dat het niet in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats te wijzigen voordat de rechtbank een definitieve beslissing in de hoofdzaak heeft genomen. De wens van [minderjarige] om bij de vader te wonen is niet voldoende om een voorlopige wijziging te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de vader af.