ECLI:NL:GHSHE:2020:233

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
19/00111 en 19/00112
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen voor privégebruik van een auto

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen loonheffingen en boetebeschikkingen die zijn opgelegd aan belanghebbende, een B.V. die een Toyota Land Cruiser ter beschikking heeft gesteld aan haar directeur-grootaandeelhouder. De centrale vraag in het geschil is of belanghebbende heeft aangetoond dat met deze auto minder dan 500 kilometer in privé is gereden in de jaren 2009 en 2010. De Inspecteur van de Belastingdienst had naheffingsaanslagen opgelegd, omdat hij van mening was dat de rittenregistratie niet sluitend was en er geen loonheffingen waren ingehouden voor het privégebruik van de auto. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat het rittenregistratiesysteem van Trevler correct functioneerde en dat er geen privéritten waren gemaakt. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat de rittenregistratie gebreken vertoonde. Het Hof oordeelde dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat deze niet was voldaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de rittenregistratie niet voldoende bewijs bood om aan te tonen dat er minder dan 500 kilometer privé was gereden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd besloten dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00111 en 19/00112
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West‑Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 januari 2019, nummer BRE 17/7187 en 17/7188 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
inzake na te noemen naheffingsaanslagen en rentebeschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende naheffingsaanslagen loonheffingen met boete- en rentebeschikkingen opgelegd:
- over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 aanslagnummer [aanslagnummer 1] ten bedrage van € 10.004 aan belasting, en bij beschikking een boete van € 2.501 en rente van € 903.
- over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 aanslagnummer [aanslagnummer 2] ten bedrage van € 11.016 aan belasting, en bij beschikking een boete van € 3.580 en rente van € 719.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd en de boetebeschikkingen vernietigd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende een griffierecht geheven van € 333.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De griffier heeft eenmalig van belanghebbende een griffierecht geheven van € 519.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende haar bestuurder [directeur/aandeelhouder] en haar gemachtigde [gemachtigde] , alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
[directeur/aandeelhouder] (hierna: de directeur-grootaandeelhouder) is de enig aandeelhouder in en bestuurder van belanghebbende. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit beheerwerkzaamheden voor [bedrijf] B.V. (hierna: de vennootschap), die een bouwbedrijf exploiteert. De aandelen van de vennootschap zijn alle middellijk in het bezit bij de partner van de directeur-grootaandeelhouder (hierna: de partner). Bij de vennootschappen is een werknemer in dienst. De werkzaamheden worden verricht door ZZP-ers en onderaannemers.
2.2.
De vennootschappen zijn houders van twee auto’s. Een personenauto Audi A4 sinds 7 december 2009 die ter beschikking is gesteld aan de partner en een bedrijfsauto Toyota Land Cruiser sinds 28 januari 2009 die ter beschikking is gesteld aan de directeur‑grootaandeelhouder.
2.3.
Belanghebbende maakte vanaf 6 maart 2009 voor de rittenregistratie van de Toyota gebruik van een rittenregistratiesysteem van Trevler. Op 1 september 2009 heeft Trevler schriftelijk bevestigd dat een niet goed functionerend registratiesysteem op 25 augustus 2009 retour is ontvangen en een nieuwe op 1 september 2009 is toegestuurd aan belanghebbende. Bij het monteren van het systeem in de auto wordt de dan getoonde kilometerstand als beginstand in het systeem ingegeven. Periodiek moeten de middels GPS geregistreerde ritten worden uitgelezen in een computerprogramma waarin de rittenregistratie wordt verwerkt. In dat programma wordt aangegeven of de rit voor privédoeleinden of voor het werk is verreden. In de rittenverslagen zijn geen ritten voor privédoeleinden vermeld. Belanghebbende heeft geen loonheffingen ingehouden en afgedragen ter zake van het gebruik van de Toyota door de directeur-grootaandeelhouder. Als beginstand op 6 maart 2009 vermeldt de rittenregistratie een km-stand van 173.375, op 31 december 2009 en 1 januari 2010: 181.714 en op 31 december 2010: 204.297 (afgerond). De rittenregistraties vermelden als totaal verreden kilometers voor 2009: 8.339 en 2010: 24.158 (afgerond).
2.4.
Op 30 augustus 2012 is door de Belastingdienst een boekenonderzoek bij belanghebbende aangekondigd in het kader van de door belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 augustus 2012 ingediende aangiften loonheffingen. Lopende het onderzoek heeft de Belastingdienst besloten om het onderzoek uit te breiden naar het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Ter zake van het desbetreffende boekenonderzoek is op 26 november 2012 een rapport uitgebracht.
2.5.
Tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de rittenregistratie van de Toyota in het onderhavige tijdvak niet sluitend was en ten onrechte geen loonheffing is afgedragen ter zake van het privégebruik van de Toyota. Naar aanleiding van de bevindingen uit voornoemd boekenonderzoek zijn de vermelde naheffingsaanslagen en beschikkingen aan belanghebbende opgelegd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende heeft doen blijken dat met de Toyota minder dan 500 kilometer in privé zijn gereden in 2009 en 2010.
3.2.
Belanghebbende concludeert – heel kort gezegd – tot vernietiging van de naheffingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 13bis, lid 1, lid 4 en lid 7 van de Wet op de loonbelasting 1964 gold in 2009 en 2010, voor zover hier van belang, het volgende. Indien een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 25% van de waarde van de auto. De auto wordt geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld waaraan een rittenregistratie moet voldoen. Tevens kunnen regels worden gesteld over het anderszins laten blijken dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.2.
De bewijslast dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, rust op belanghebbende. Om aan die bewijslast te voldoen, dient belanghebbende een rittenregistratie over te leggen of ander bewijs te leveren waaruit blijkt dat de auto voor maximaal 500 kilometer voor privé‑doeleinden is gebruikt. Het Hof wijst erop dat het gaat om een zwaardere bewijslast dan aannemelijk maken.
4.3.
Belanghebbende betoogt dat minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruik is gemaakt van de auto omdat een systeem voor rittenregistratie van het bedrijf Trevler in de auto is geïnstalleerd, een rittenregistratie is overgelegd en dat niet mogelijk is het systeem te beïnvloeden. Na 1 september 2009 is de rittenregistratie sluitend. Verder betoogt belanghebbende dat de auto te vies was om met gewone kleding in te rijden en dat daarom geen privé kilometers met de auto zijn gemaakt.
4.4.
De Rechtbank heeft op dit punt als volgt overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat door hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd niet is gebleken dat de auto in het onderhavige tijdvak niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is aangewend. De keuze voor het Trevler rittenregistratiesysteem alsmede het falen hiervan dient voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Dat de inspecteur in voorkomend geval een rittenregistratie met dat systeem als afdoende bewijs accepteert brengt niet met zich mee dat dit ook in het onderhavige geval moet gebeuren. Zeker niet als wordt erkend dat die registratie gebreken heeft vertoond in 2009 door een niet goed functionerend apparaat en de totaaltelling over 2010 niet overeenkomt met het verschil tussen de begin- en eindstand. Volgens de tellingen is immers 22.583 (204.297 minus 181.714) km verreden terwijl de rittenregistratie als totaal 24.158 vermeld. (…) Met betrekking tot de overige door belanghebbende gestelde feiten en omstandigheden merkt de rechtbank het volgende op. Deze feiten en omstandigheden, met name die betreffende het gebruik van de Toyota worden door de inspecteur betwist. De verklaringen van de directeur-grootaandeelhouder en de overgelegde verklaring van de werknemer zijn, tegenover die betwisting, onvoldoende bewijs dat het gebruik van de Toyota is zoals belanghebbende stelt. De rechtbank neemt hierbij met betrekking tot de overgelegde verklaring in aanmerking dat de Toyota aan een ander dan die werknemer ter beschikking staat zodat die werknemer maar een beperkt zicht kan hebben op dat gebruik. Al met al is er daarom onvoldoende bewijs om tot het oordeel te komen dat overtuigend is aangetoond dat de Toyota voor niet meer dan 500 km voor privédoeleinden is gebruikt. Het gelijk is daarom aan de zijde van de inspecteur.”
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt deze beslissing van de Rechtbank daarom tot de zijne.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 24 januari 2020 door J.M. van der Vegt, voorzitter, M. Harthoorn en M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.