ECLI:NL:GHSHE:2020:2767

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
200.277.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een huurzaak met betrekking tot ontruiming en betalingsachterstand

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellant, die in de hoofdzaak een huurder is, heeft verzocht om schorsing van het vonnis waarin hij werd veroordeeld tot ontruiming van de door hem gehuurde woning en betaling van achterstallige huur. De appellant stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij schorsing, omdat hij afhankelijk is van insuline die gekoeld moet worden bewaard. Hij vreest voor zijn leven als hij op straat komt te staan en geen toegang heeft tot zijn medicatie. De appellant heeft ook financiële problemen, aangezien zijn uitkeringen zijn beëindigd en hij momenteel alleen huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangt.

De geïntimeerde, Stichting ZOwonen, heeft verweer gevoerd en stelt dat de belangen van de appellant niet zwaarder wegen dan die van ZOwonen, die een aanzienlijke huurachterstand van de appellant heeft. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van ZOwonen zwaarder wegen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant een betalingsachterstand heeft van bijna twee jaar en dat het niet acceptabel is dat deze achterstand verder oploopt. Het hof heeft de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst totdat in het incident is beslist, en de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.504/01
arrest van 4 september 2020
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. E. Meuwissen te Sittard,
tegen
Stichting ZOwonen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. L.H.W. Golsteijn te Venlo,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 7 juli 2020 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 7537076 \ CV EXPL 19-850 gewezen vonnis van 29 januari 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het arrest van 7 juli 2020 waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast op 25 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen;
  • de memorie in het incident van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie in het incident van ZOwonen.
Beide memories zijn genomen tijdens de mondelinge behandeling na aanbrengen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald. Bij faxbericht van 26 augustus 2020 heeft mr. Meuwissen, met instemming van mr. Golsteijn, vervolgens nog verzocht om de uitspraakdatum te vervroegen in verband met de aangezegde ontruiming op 9 september a.s., aan welk verzoek het hof heeft voldaan.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter onder meer de tussen partijen bestaande huurovereenkomst van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: het gehuurde), ontbonden en is [appellant] veroordeeld om het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen. Verder is [appellant] veroordeeld om een bedrag te betalen van € 6.247,46 aan achterstallige huurpenningen vermeerderd met de wettelijke rente.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
6.2.
[appellant] vordert in dit incident de schorsing van het bestreden vonnis. Hij stelt onder meer dat hij een spoedeisend belang heeft bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring nu op 9 september aanstaande het gehuurde zal worden ontruimd waardoor voor hem een noodtoestand zal ontstaan. [appellant] is voor zijn gezondheid 24 uur per dag afhankelijk van insuline, welke medicatie hij 24 uur per dag in de koelkast dient te bewaren. Als hij op straat komt te staan is hij afhankelijk van de daklozenopvang, maar die is niet 24 uur per dag geopend. [appellant] heeft dan geen toegang tot zijn gekoeld bewaarde medicatie en vreest dan voor zijn leven indien de ontruiming doorgaat.
Daarnaast huurt [appellant] sinds 2000 een woning van ZOwonen, heeft zich altijd als een goed huurder gedragen en zich actief ingezet voor huurders van ZOwonen en ZOwonen zelf. Deze inzet heeft ZOwonen in de loop van de tijd veel geld bespaard.
Verder beschikt [appellant] nu niet over inkomsten omdat zijn participatiewetuitkering door de gemeente is beëindigd en zijn aanvragen om een nieuwe uitkering meerdere malen zijn afgewezen. Ook de aangevraagde WAZ-uitkering is door het UWV afgewezen. Tegen de beëindiging en afwijzingen is [appellant] in bezwaar en beroep gegaan, maar een uitspraak laat evenwel nog op zich wachten. Op 14 oktober 2020 vindt er een hoorzitting bij de Centrale Raad van Beroep plaats. Als het beroep gegrond verklaard wordt, dan zal aan [appellant] naar alle waarschijnlijkheid met terugwerkende kracht een WAZ-uitkering toekomen.
[appellant] beschikt momenteel uitsluitend over huurtoeslag en zorgtoeslag.
Tot slot stelt [appellant] dat tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis misbruik van recht oplevert nu in de procedure bij de kantonrechter de nodige procedurele fouten zijn gemaakt.
6.3.
ZOwonen voert gemotiveerd verweer.
6.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
6.5.
Het hof stelt vast dat [appellant] in eerste aanleg geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde verklaring dat de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad zou zijn. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor onder 3.4. onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
6.6.
Wat betreft de te maken belangenafweging is voor het hof uitgangspunt dat degene die een veroordeling tot onder andere ontruiming van het gehuurde heeft gekregen, in dit geval ZOwonen, wordt vermoed het vereiste belang bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben.
Tegenover het belang van ZOwonen stelt [appellant] , kort gezegd, onder meer dat door de executie een noodtoestand zal ontstaan indien hij door de ontruiming geen toegang heeft tot zijn gekoeld bewaarde medicatie. ZOwonen heeft dit betwist en stelt dat de daklozenopvang voldoende ruimte biedt voor maatwerk, zodat [appellant] ook daar zijn medicatie kan gebruiken en bewaren. Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige noodtoestand dat de belangen van [appellant] moeten prevaleren boven die van ZOwonen.
ZOwonen stelt verder dat haar belang niet alleen is gelegen in het opnieuw kunnen verhuren van deze sociale huurwoning (een schaars goed). Zij beheert de gelden van haar huurders en het laten ontstaan van een dergelijke huurachterstand – ZOwonen stelt dat deze tot en met augustus 2020 inmiddels ruim € 15.500,- bedraagt – is niet acceptabel. Haar geloofwaardigheid als maatschappelijke instelling wordt hierdoor aangetast.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval de belangen van ZOwonen zwaarder wegen dan de belangen van [appellant] . Vaststaat immers dat [appellant] een betalingsachterstand heeft van bijna twee jaar, dat het een aanzienlijk bedrag betreft dat is opgebouwd in een periode van ruim 2,5 jaar en dat hij thans helemaal geen huur betaalt. Van ZOwonen hoeft niet verlangd te worden dat door schorsing van de executie de huurschuld nog verder oploopt. Thans is ook nog niet duidelijk hoe de bezwaar- en beroepsprocedures tegen de afwijzingen van de aangevraagde uitkeringen voor [appellant] zullen uitpakken.
6.7.
[appellant] stelt vervolgens nog dat sprake is van misbruik van recht nu in de procedure bij de kantonrechter de nodige procedurele fouten zijn gemaakt. Zo heeft hij op 14 januari 2020 een tweede wrakingsverzoek ingediend bij “zowel de wrakingskamer als de rechtbank”, maar de wrakingskamer heeft evenwel nagelaten om het wrakingsverzoek in ontvangst te nemen en de rechtbank Limburg heeft ten onrechte bepaald dat de termijn voor dupliek was komen te vervallen, waarna de rechtbank vervroegd uitspraak heeft gedaan, aldus [appellant] .
Het hof is van oordeel dat mogelijk sprake is van een kennelijke misslag indien zou komen vast te staan dat op het tweede wrakingsverzoek (eerste aanleg stukken tabblad 15) ten onrechte geen uitspraak is gevolgd. Op grond van artikel 37 lid 5 Rv schorst zo’n wrakingsverzoek in beginsel immers de behandeling. [appellant] zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld om aannemelijk te maken (1) dat hij op 14 januari 2020 het tweede wrakingsverzoek daadwerkelijk bij de wrakingskamer en/of de rechtbank heeft ingediend, (2) dat de wrakingskamer en/of rechtbank het verzoek heeft ontvangen en (3) (nader) toe te lichten welk gevolg de wrakingskamer en/of de rechtbank precies aan het verzoek heeft gegeven. ZOwonen wordt daarna in de gelegenheid gesteld om bij antwoordakte te reageren.
6.8.
Gezien het voorgaande zal het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis schorsen totdat in dit incident is beslist.
In de hoofdzaak
6.9.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident:
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2020 totdat op dit incident is beslist;
verwijst de zaak naar de rol van 22 september 2020 (ambtshalve peremptoir) voor akte aan de zijde van [appellant] met het hiervoor in r.o. 6.7 vermelde doel, waarna ZOwonen in de gelegenheid wordt gesteld om bij antwoordakte te reageren;
houdt de beslissing voor het overige aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 6 oktober 2020 voor memorie van grieven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.W. van Rijkom en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 september 2020.
griffier rolraadsheer