Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013, die sinds 13 december 2017 onder toezicht staat van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (GI). De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 augustus 2019 aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is verlengd tot 13 maart 2020. De moeder verzoekt om de machtiging te vernietigen en te komen tot een thuisplaatsing bij haar, dan wel bij een neutraal pleeggezin. De vader, die ook als belanghebbende wordt aangemerkt, verzoekt de grieven van de moeder af te wijzen en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2020 zijn de moeder, de GI, de vader en de voormalige pleegouders gehoord. De moeder betoogt dat zij de hoofdopvoeder van [minderjarige] is geweest en dat de huidige situatie bij de vader niet in het belang van [minderjarige] is. De GI en de vader daarentegen stellen dat de huidige opvoedsituatie bij de vader goed is en dat [minderjarige] zich daar prettig voelt. Het hof heeft kennisgenomen van de rapportages van de GI en het onderzoek van Keinder, waaruit blijkt dat de vader in staat is om [minderjarige] een veilige en stabiele omgeving te bieden.
Het hof oordeelt dat de gronden voor uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn en dat het in het belang van [minderjarige] is om de huidige situatie bij de vader in stand te houden. Het verzoek van de moeder om een deskundigenonderzoek ex artikel 810a lid 2 Rv wordt afgewezen, omdat dit niet in het belang van [minderjarige] zou zijn. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.