ECLI:NL:GHSHE:2020:2871
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel in samenhang met strafzaak
In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, die door de rechtbank was afgewezen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij een bedrag van € 1.117.631,86 aan wederrechtelijk verkregen voordeel had ingeschat en een betalingsverplichting van € 143.040,00 aan de betrokkene had gevorderd. De betrokkene, geboren in 1960, was betrokken bij de rechtspersoon [rechtspersoon 1], die zich schuldig had gemaakt aan overtredingen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 2 september 2020 heeft het hof de argumenten van zowel de advocaat-generaal als de verdediging gehoord. De advocaat-generaal stelde dat de betrokkene voordeel had genoten door kosten te besparen door meer afvalstoffen op te slaan dan was toegestaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel de betrokkene als middellijk bestuurder en aandeelhouder van de rechtspersoon [rechtspersoon 1] fungeerde, dit niet automatisch betekent dat hij persoonlijk voordeel had behaald. Het hof benadrukte dat het vermogen van de rechtspersoon niet kan worden vereenzelvigd met dat van de betrokkene.
Na zorgvuldige overweging van de feiten en omstandigheden, concludeerde het hof dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had genoten. Daarom bevestigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel af. De beslissing werd genomen door een kamer bestaande uit drie rechters, onder leiding van voorzitter mr. F.P.E. Wiemans, en werd op dezelfde dag ter openbare terechtzitting uitgesproken.