ECLI:NL:GHSHE:2020:3334

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
200.277.735_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waterverbruik en betalingsverplichting onder Vlaamse wet- en regelgeving

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 35.223,91 aan PIDPA, de Provinciale Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen, voor waterverbruik tot 19 december 2016. Het hof oordeelt dat PIDPA bij het in rekening brengen van het waterverbruik mocht uitgaan van de meterstand van 6.119 m3, zoals deze op het overnameformulier was vermeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat [appellant] ook al na april 2016 niet meer op het adres verbleef, hij toch gehouden was te betalen voor het waterverbruik tot de genoemde datum.

In het hoger beroep vordert [appellant] inzage in bepaalde documenten van PIDPA op grond van artikel 843a Rv, maar het hof wijst deze vordering af. Het hof stelt vast dat PIDPA, voor zover mogelijk, aan de verzoeken van [appellant] heeft voldaan. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, aangezien [appellant] in Nederland woont. De zaak heeft internationale aspecten door de Belgische vestiging van PIDPA, maar de Nederlandse regels van burgerlijke rechtsvordering zijn van toepassing. Het hof houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.735/01
arrest van 27 oktober 2020
gewezen in het incident ex artikel 843a lid 1 Rv in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. I.A. van Rooij te Tilburg,
tegen
de rechtspersoon naar Belgisch recht opdrachthoudende vereniging
PIDPA (Provinciale Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen),
gevestigd te Grobbendonk, België,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. A.M. van Heest te Rotterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 april 2020, hersteld bij exploot van 29 april 2020, ingeleide hoger beroep van het vonnis van 18 maart 2020, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – PIDPA – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/356949 / HA ZA 19-214)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 4 september 2019 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 april 2020;
  • het herstelexploot van 29 april 2020;
  • de memorie in het incident met producties van [appellant] ;
  • de antwoordmemorie in het incident met een productie van PIDPA;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om aan PIDPA te betalen een bedrag van € 35.223,91, vermeerderd met de verwijlinteresten berekend tegen de wettelijke rentevoet, zijnde de wettelijke rente naar Belgisch recht, over het bedrag van
€ 35.143,91 met ingang van 2 februari 2018 tot de dag van volledige betaling en de proces- en nakosten. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.1.1.
De rechtbank oordeelt dat [appellant] gehouden is te betalen voor het waterverbruik tot 19 december 2016; ook al heeft hij wellicht na april 2016 niet meer op [adres] , België, verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank mocht PIDPA bij het in rekening brengen van het waterverbruik aan [appellant] uitgaan van de op 19 december 2016 op het overnameformulier opgegeven meterstand van 6.119 m3.
3.2.
[appellant] is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Bij memorie in het incident vordert [appellant] dat PIDPA op grond van artikel 843a Rv wordt veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom binnen acht dagen na betekening van dit arrest aan [appellant] ter beschikking te stellen (bijvoorbeeld door deze documenten en/of informatie in deze procedure bij akte over te leggen):
A. Een bewijs van betalingen aan PIDPA ter zake de waterleverantie van het adres [adres] , België, over de periode april 2016 tot en met 18 januari 2017 (wie heeft de betalingen verricht en van welke bankrekeningen zijn de gelden afgeschreven?).
B. Antwoord op de vraag wie er op 14 of 15 juni 2016 via welk telefoonnummer de meterstand aan PIDPA heeft doorgegeven en waaruit dat blijkt?
C. Een bewijs van de opname van de meterstand van 19 december 2016, een bewijs dat de meter niet is vervangen en de foto van de makelaar van de meterstand, waaruit volgens PIDPA blijkt dat de meterstand 6.119 m3 zou zijn geweest.
D. Antwoord op de vraag of het juist is en, zo ja, van wie PIDPA heeft vernomen dat er sprake was van een hennepplantage, die is ontmanteld op 8 oktober 2016 op het adres [adres] , België, en of het juist is en, zo ja, wanneer als gevolg hiervan de waterleverantie door PIDPA aan voormeld adres is beëindigd toen zij dit vernam?
3.3.
PIDPA voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in zijn incidentele vordering, althans afwijzing daarvan, met compensatie van de kosten in het incident.
3.4.
Het hof overweegt het volgende.
rechtsmacht Nederlandse rechter en toepasselijk recht
3.5.
Het hof stelt voorop dat de zaak internationale aspecten heeft, omdat PIDPA in België is gevestigd. Het hof dient daarom ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Dat is het geval. Het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikte EEX-Verordening). Ingevolge artikel 4 lid 1 van deze verordening is de Nederlandse rechter bevoegd aangezien de gedaagde in eerste aanleg, [appellant] , in Nederland woont.
3.6.
De exhibitievordering van [appellant] maakt deel uit van het formele bewijsrecht. Ten aanzien van het formele bewijsrecht is het eigen recht van de aangezochte rechter (lex fori) van toepassing zodat dit met zich brengt dat op het onderhavige incident de Nederlandse regels van burgerlijke rechtsvordering van toepassing zijn. Daarbij is het niet van belang door welk materieel recht de rechtsbetrekking tussen partijen (de overeenkomst tot levering van water) wordt beheerst. Het hof zal daarom hier van het Nederlandse recht als toepasselijk recht uitgaan.
de incidentele vordering
3.7.
Het hof stelt bij de beoordeling van de incidentele vordering voorop dat op grond van artikel 843a lid 1 Rv degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
3.8.
Behoudens hetgeen hierna wordt overwogen ten aanzien van het gevorderde sub B. en sub C., heeft PIDPA de gevorderde documenten en informatie (zie rechtsoverweging 3.2.,
sub A. t/m D.) bij incidentele antwoordmemorie in het geding gebracht (productie 14).
Voor wat betreft het gevorderde sub B. heeft PIDPA bij incidentele antwoordmemorie een
e-mail overgelegd waaruit het telefoonnummer blijkt van de persoon die op 14 of 15 juni 2016 de meterstand aan PIDPA heeft doorgegeven (productie 14). In deze e-mail staat dat de gegevens waaruit de naam van deze persoon blijkt niet (meer) voorhanden zijn, zodat PIDPA voor het overige niet aan het gevorderde sub B. kan voldoen.
Ten aanzien van het gevorderde sub C. stelt PIDPA dat de watermeter niet is vervangen, maar dat zij daarvan geen bewijs kan overleggen, hetgeen het hof niet onaannemelijk voorkomt.
Nu PIDPA - voor zover zij daartoe in staat kan worden geacht - aan de incidentele vordering heeft voldaan, heeft [appellant] naar het oordeel van het hof geen belang bij zijn incidentele vordering.
3.9.
Gezien het hof hiervoor heeft overwogen zal het hof de incidentele vordering van [appellant] op grond van artikel 843a lid 1 Rv afwijzen.
3.10.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de vordering van [appellant] op grond van artikel 843a lid 1 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 24 november 2020 voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en
J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 oktober 2020.
griffier rolraadsheer