In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een tussenvonnis van de kantonrechter van 27 december 2017. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.G.P. Voragen, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beslissing die betrekking had op verklaringen voor recht en de gevolgen van zijn faillissement. De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.A. Ploemen, heeft betoogd dat de vorderingen van de appellant geen zelfstandige betekenis hebben, vooral gezien het feit dat het faillissement van de appellant op 4 juni 2018 is opgeheven wegens gebrek aan baten. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in hoger beroep is gekomen tegen het eindvonnis van 4 december 2019, waarin de door de geïntimeerde gevorderde betalingen zijn toegewezen. Hierdoor heeft de appellant geen belang meer bij het hoger beroep tegen het tussenvonnis, aangezien het eindvonnis onherroepelijk is geworden. Het hof heeft de appellant dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en hem veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.