In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een kwestie van beroepsaansprakelijkheid naar aanleiding van onjuist fiscaal advies. De appellante, [de Holding B.V.], heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen verschillende geïntimeerden, waaronder [Advies B.V.] en [Belastingadviseurs], met betrekking tot schade die zij heeft geleden door tekortkomingen in de uitvoering van een opdracht. De rechtbank Oost-Brabant heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [Advies B.V.] en [Belastingadviseurs] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, maar de vorderingen tegen andere geïntimeerden zijn afgewezen.
In het hoger beroep heeft [de Holding B.V.] grieven aangevoerd en een incidentele vordering ingesteld om inzage te krijgen in bepaalde documenten, waaronder jaarstukken en aangiftes, om te onderzoeken of de geïntimeerden verhaal bieden voor de schade. Het hof heeft de incidentele vordering gedeeltelijk toegewezen, waarbij het de geïntimeerden heeft bevolen om facturen en specificaties over te leggen die in de periode van 1 juni 2004 tot 31 december 2015 aan [de Holding B.V.] zijn verstuurd. Het hof heeft echter de vordering tot inzage in andere documenten afgewezen, omdat [de Holding B.V.] onvoldoende rechtmatig belang heeft aangetoond.
De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. Het arrest is op 24 november 2020 gewezen en openbaar uitgesproken.