ECLI:NL:GHSHE:2020:3697

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
200.277.504_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep betreffende schorsing tenuitvoerlegging vonnis en wrakingsverzoek

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident in hoger beroep waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. E. Meuwissen, een schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Limburg verzocht. De appellant had eerder een wrakingsverzoek ingediend, dat volgens hem niet correct was behandeld door de wrakingskamer. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant op 14 januari 2020 een tweede wrakingsverzoek heeft ingediend, dat door de rechtbank is ontvangen. Dit had tot gevolg dat de behandeling van de hoofdprocedure bij de rechtbank van rechtswege was geschorst op grond van artikel 37 lid 5 Rv. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte een uitspraak had gedaan terwijl de procedure geschorst was, wat leidde tot een kennelijke juridische misslag. De belangen van de appellant werden door het hof als zwaarder gewogen dan die van de geïntimeerde, Stichting ZOwonen, vertegenwoordigd door mr. L.H.W. Golsteijn. Het hof heeft de incidentele vordering van de appellant toegewezen en de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis geschorst. De beslissing over de proceskosten in het incident werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.504/01
arrest van 1 december 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. E. Meuwissen te Sittard,
tegen
Stichting ZOwonen,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: ZOwonen,
advocaat: mr. L.H.W. Golsteijn te Venlo,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 7 juli 2020 en 4 september 2020 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 7537076 \ CV EXPL 19-850 gewezen vonnis van 29 januari 2020.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 september 2020;
  • de akte in incident van [appellant] d.d. 22 september 2020;
  • de antwoordakte in het incident van ZOwonen d.d. 6 oktober 2020;
  • de memorie van grieven van [appellant] d.d. 6 oktober 2020;
  • de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep met eiswijziging van ZOwonen d.d. 17 november 2020.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

9.De verdere beoordeling

In het incident
9.1.
Bij genoemd tussenarrest in incident heeft het hof geoordeeld dat wat betreft de te maken belangenafweging de belangen van ZOwonen zwaarder wegen dan de belangen van [appellant] . [appellant] heeft echter gesteld dat sprake is van misbruik van recht. Het hof heeft [appellant] vervolgens in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken (1) dat hij op 14 januari 2020 het tweede wrakingsverzoek daadwerkelijk bij de wrakingskamer en/of de rechtbank heeft ingediend, (2) dat de wrakingskamer en/of rechtbank het verzoek heeft ontvangen en (3) (nader) toe te lichten welk gevolg de wrakingskamer en/of de rechtbank precies aan het verzoek heeft gegeven.
De tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis is vervolgens geschorst totdat op het incident is beslist.
9.2.
[appellant] heeft bij akte e-mailberichten van [appellant] aan de rechtbank Limburg én aan de wrakingskamer van diezelfde rechtbank van 14 januari 2020 met als bijlage het tweede wrakingsverzoek (productie 9 en 11) overgelegd alsmede de automatisch via e-mail verstuurde ontvangstbevestiging van de rechtbank Limburg aan [appellant] van 14 januari 2020 (productie 10).
Daarnaast heeft [appellant] een e-mailbericht van 15 september 2020 van de voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank aan mr. Meuwissen overgelegd waaruit onder meer volgt dat het tweede wrakingsverzoek ten onrechte niet is uitgezet en behandeld.
[appellant] stelt dat hij hiermee heeft bewezen dat hij het tweede wrakingsverzoek bij de rechtbank en de wrakingskamer heeft ingediend en dat dit verzoek ook is ontvangen, alsmede dat de wrakingskamer ten onrechte het tweede wrakingsverzoek niet heeft aangemerkt als een nieuw wrakingsverzoek. [appellant] concludeert dat sprake is van een kennelijke misslag nu op het op 14 januari 2020 door hem ingediende wrakingsverzoek, dat de procedure bij de rechtbank (en derhalve ook de termijn voor dupliek) had moeten schorsen, ten onrechte niet door de wrakingskamer in behandeling is genomen.
9.3.
ZOwonen heeft verweer gevoerd en heeft onder meer gesteld dat als er in eerste aanleg een procedurele fout is gemaakt dit nog niet met zich brengt dat ZOwonen misbruik van haar bevoegdheden zou maken door het vonnis in eerste aanleg ten uitvoer te laten leggen.
9.4.
Het hof is van oordeel dat [appellant] met de overgelegde stukken heeft bewezen dat hij in de onderhavige zaak een tweede wrakingsverzoek bij de rechtbank heeft ingediend en dat de rechtbank dat ook heeft ontvangen. Dit heeft tot gevolg dat op grond van artikel 37 lid 5 Rv de behandeling bij de rechtbank van rechtswege is geschorst. [1] Uit de mail van de voorzitter van de wrakingskamer blijkt dat om onverklaarbare redenen het tweede wrakingsverzoek van [appellant] niet als een nieuw wrakingsverzoek is aangemerkt, maar als correspondentie in de eerste wrakingszaak. Dit wrakingsverzoek is dus ten onrechte niet in behandeling genomen, terwijl de behandeling van de hoofdprocedure door het tweede wrakingsverzoek wel is geschorst. In dit verband geldt dat gesteld noch gebleken is dat in de eerste wrakingszaak door de wrakingskamer op voet van artikel 39 lid 4 Rv is bepaald dat een volgend verzoek niet in behandeling zou worden genomen.
Het hof is van oordeel dat aldus sprake is van een kennelijke juridische misslag door het doen van een uitspraak door de kantonrechter terwijl de behandeling op grond van artikel 37 lid 5 Rv geschorst was. Niet gebleken is dat de einduitspraak door de kantonrechter een beslissing betreft die geen uitstel kon dulden; de kantonrechter had de beslissing van de wrakingskamer moeten afwachten. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval ZOwonen misbruik van haar bevoegdheden maakt door het bestreden vonnis toch ten uitvoer te willen laten leggen.
9.5.
Gezien het voorgaande zal het hof de incidentele vordering van [appellant] toewijzen en de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis schorsen. De beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
9.6.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep aan de zijde van [appellant] . Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

10.De uitspraak

Het hof:
in het incident
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 januari 2020;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 29 december 2020 voor memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, J.W. van Rijkom en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 december 2020.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.HR 31-01-2020, ECLI:NL:HR:2020:155