ECLI:NL:GHSHE:2020:3878

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
200.283.162_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de in artikel 7:280 BW bedoelde ‘terme de grâce’ in huurgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in een huurgeschil tussen [appellanten] en Stichting Antares Woonservice. De appellanten huren sinds 23 maart 2020 een woning van Antares voor een maandelijkse huurprijs van € 451,69. Antares heeft in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en de appellanten te veroordelen tot ontruiming van de woning, alsook tot betaling van een huurachterstand van € 1.651,09, vermeerderd met rente en schadevergoeding. De kantonrechter heeft de vordering van Antares toegewezen en de huurovereenkomst ontbonden, zonder de appellanten een termijn te geven om de achterstand in te lopen op basis van artikel 7:280 BW.

De appellanten hebben in hoger beroep verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat zij van mening zijn dat er een onomkeerbare situatie ontstaat bij ontruiming. Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat er geen sprake is van een evidente juridische of feitelijke misslag in de beslissing van de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter discretionaire bevoegdheid heeft en dat de appellanten geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die een afwijking van de uitvoerbaarheid bij voorraad rechtvaardigen. Het hof heeft de incidentele vordering van de appellanten afgewezen en de zaak verwezen naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de uitvoerbaarheid van vonnissen en de noodzaak voor appellanten om voldoende gronden aan te voeren voor schorsing van de tenuitvoerlegging. De zaak wordt voortgezet in de hoofdzaak, waarbij de beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.283.162/01
arrest van 15 december 2020
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. D.M. Gijzen te Heerlen,
tegen
Stichting Antares Woonservice,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H.M.P.A. Wolters te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 september 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 2 september 2020, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen appellanten – [appellanten] – als gedaagden en geïntimeerde – Antares – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 8624593 \ CV EXPL 20-3175)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven, producties en incidentele vordering;
  • de antwoordmemorie in het incident;
  • de memorie van antwoord in de hoofdzaak.
Het hof heeft na de antwoordmemorie in het incident partijen een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
[appellanten] huren sinds 23 maart 2020 van Antares de woning aan de [adres] te [plaats] . De huurprijs bedraagt € 451,69 per maand.
3.2.
Antares heeft in eerste aanleg gevorderd de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [appellanten] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot hoofdelijke betaling van:
- een bedrag van € 1.651,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.536,22;
- de huurprijs van € 451,69 per maand vanaf juli 2020 tot aan het tijdstip van ontbinding
van de huurovereenkomst;
- een bedrag van € 451,69 per maand aan schadevergoeding voor elke maand of gedeelte
daarvan dat [appellanten] in gebreke blijven met ontruiming van het gehuurde.
Daarnaast heeft Antares gevorderd [appellanten] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
De door Antares gevorderde hoofdsom ad € 1.651,09 bestaat uit de huur over de periode van 23 maart tot en met 30 juni 2020 (inclusief € 50,- aktekosten) ad € 1.536,22, een bedrag ad € 94,93 aan buitengerechtelijke incassokosten en een bedrag ad € 19,94 aan btw over de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
[appellanten] hebben de huurachterstand erkend en de kantonrechter verzocht een terme de grace uit te spreken op grond van artikel 7:280 BW.
3.5.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen geen aanleiding te zien om [appellanten] op grond van artikel 7:280 BW een betalingstermijn tot te staan, omdat zij daarvoor onvoldoende naar voren hebben gebracht. De kantonrechter heeft vervolgens de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellanten] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen 30 dagen na betekening van het vonnis. Voorts heeft de kantonrechter [appellanten] veroordeeld tot hoofdelijke betaling van het bedrag van € 1.651,09, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.536,22, alsmede tot betaling van zoveel maal het bedrag van € 451,69 per maand als er vanaf de maand juli 2020 tot aan de dag van ontruiming telkens een nieuwe maand zal zijn ingegaan, en [appellanten] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.6.
[appellanten] vorderen in het incident schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep.
3.7.
Antares heeft de incidentele vordering gemotiveerd bestreden.
3.8.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.9.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis de beslissing tot uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet is gemotiveerd. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in r.o. 3.7. onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
3.10.
[appellanten] voeren aan dat in geval van een ontruiming een onomkeerbare situatie ontstaat, die niet opweegt tegen het belang van Antares om het vonnis reeds nu ten uitvoer te leggen, temeer daar de lopende huurtermijnen (momenteel huurdervingsver-goedingen) stipt worden betaald. Voorts voeren zij aan dat er sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis, waarbij zij naar hun grief tegen het vonnis verwijzen. Deze grief richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter om hen geen betalingstermijn toe te staan op grond van artikel 7:280 BW.
3.11.
Het hof is van oordeel dat hetgeen [appellanten] aan hun incidentele vordering ten grondslag hebben gelegd niet tot toewijzing van deze vordering kan leiden. Van een klaarblijkelijke juridische (of feitelijke) misslag is slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Aan dit vereiste is niet voldaan. Dat de kantonrechter in een andere zaak op grond van artikel 7:280 BW wel een betalingstermijn heeft toegestaan, betekent niet dat er sprake is van een evident onjuiste beslissing, zeker niet nu artikel 7:280 BW de kantonrechter een discretionaire bevoegdheid geeft. De vraag of de kantonrechter terecht geen gebruik heeft gemaakt van deze discretionaire bevoegdheid en de motivering van deze beslissing, vormen onderdeel van het geschil tussen partijen dat in hoger beroep dient te worden beoordeeld. Daar kan in dit incident niet op worden vooruitgelopen.
3.12.
Voorts hebben [appellanten] geen omstandigheden aangevoerd die een afwijking rechtvaardigen van het hiervoor weergegeven uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Het gegeven dat bij tenuitvoerlegging van de beslissing tot ontruiming sprake kan zijn van een onomkeerbare situatie is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de stelling van [appellanten] dat zij de lopende termijnen stipt betalen, voor zover deze stelling al zou komen vast te staan, aangezien Antares deze stelling heeft betwist. [appellanten] hebben vanaf de aanvang van de huurovereenkomst enkele maanden in het geheel geen huur betaald en zij hebben niet gesteld dat de huurachterstand inmiddels door hen is ingelost. Nu er voorts geen omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat er door de ontruiming een noodtoestand zou ontstaan, is het hof van oordeel dat het belang van Antares om niet langer te wachten op hetgeen haar - althans voorshands na een volledig en afgesloten onderzoek in eerste aanleg – toekomt, zwaarder weegt dan het belang van [appellanten] bij behoud van de bestaande toestand, zolang niet op het door hen ingestelde rechtsmiddel is beslist.
3.13.
Op grond van het voorgaande zal het hof de incidentele vordering afwijzen. De beslissing over de proceskosten wordt aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.14.
De zaak wordt naar de rol van 29 december 2020 verwezen voor fourneren, ambtshalve peremptoir. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 29 december 2020 voor fourneren, ambtshalve peremptoir;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 december 2020.
griffier rolraadsheer