In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte die betrokken was bij de teelt van hennep. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 27.000,- bedroeg, waarop de verdachte de verplichting kreeg opgelegd dit bedrag aan de Staat te betalen. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis van de politierechter zou vernietigen en het bedrag zou verhogen naar € 27.424,04, maar gaf aan geen bezwaar te hebben tegen een afronding naar € 27.000,-. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts € 1.504,34 was, en voerde aan dat rekening gehouden moest worden met de beperkte draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft de zaak onderzocht op de zittingen van 20 januari 2020 en 3 februari 2020. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de rol van een derde persoon in de hennepteelt ongeloofwaardig was en dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij slechts een klein bedrag had ontvangen. Het hof baseerde zijn oordeel op het rapport van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM-rapport) en concludeerde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij op € 35.766,03 moest worden vastgesteld. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen, met een maximale gijzeling van 1080 dagen indien niet aan de betalingsverplichting werd voldaan.