ECLI:NL:GHSHE:2020:696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
200.234.193_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid executeur-afwikkelingsbewindvoerders bij verkoop woning erflater aan dochter erfgenaam

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de executeur-afwikkelingsbewindvoerders ten opzichte van de gezamenlijke erfgenamen na de verkoop van de woning van de erflater aan de kleindochter van de erflater. De erflater, die op 13 maart 2015 overleed, had in zijn testament een afwikkelingsbewind ingesteld en de executeurs benoemd. De erfgenamen, waaronder de appellanten, stelden dat de woning voor een te laag bedrag was verkocht, namelijk € 295.000,-, terwijl de marktwaarde hoger was geschat. De appellanten vorderden schadevergoeding van de executeurs, omdat zij tekortgeschoten zouden zijn in hun zorgplicht. Het hof oordeelde dat de executeurs niet als goede bewindvoerders hebben gehandeld, omdat zij de belangen van alle erfgenamen onvoldoende in acht hebben genomen. De verkoopprijs was lager dan de WOZ-waarde en de executeurs hadden onvoldoende overleg gepleegd met de erfgenamen. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten toegewezen en de executeurs hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeide uit hun tekortkomingen. De schade werd begroot op € 20.000,- voor de gederfde verkoopopbrengst en € 8.507,26 voor ten laste van de nalatenschap gebrachte kosten, met wettelijke rente vanaf de datum van levering van de woning.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.234.193/01
arrest van 25 februari 2020
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2],
3.
[appellant 3],
4.
[appellant 4],
allen wonende te [woonplaats] ,
5.
[appellant 5],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [appellanten c.s.]
en appellant 5 afzonderlijk als [appellant 5] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[geïntimeerde 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[geïntimeerde 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[geïntimeerde 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[geïntimeerde 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[geïntimeerde 9],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geintimeerden c.s.] ,
en geïntimeerde sub 1 afzonderlijk als [geïntimeerde 1] ,
advocaat: mr. N. Vinke te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 februari 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 november 2017, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/331536/ HA ZA 17-385)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis van 6 september 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
In rov. 3.1 tot en met 3.1.6 van het vonnis van 29 november 2017 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.1.1
Op 13 maart 2015 is overleden [de erflater] (hierna: vader). Hij was gehuwd met [echtgenote van de erflater] (hierna: moeder). Zij is overleden op 6 mei 2009. Uit het huwelijk zijn tien kinderen geboren (te weten [appellant 5] , [de dochter van de erflater] (hierna: [de dochter van de erflater] ), zij is de moeder van appellanten 1 tot en met 4, en geïntimeerden, met uitzondering van geïntimeerde 4).
3.1.2
Vader heeft op 24 maart 2005 een testament opgesteld. In dit testament is de wettelijke erfopvolging vermeld. Moeder heeft ook een testament opgesteld, waarin de ouderlijke boedelverdeling naar oud recht is opgenomen. Vader is aan zijn kinderen uitbetaling van de erfdelen in de nalatenschap van moeder verschuldigd gebleven.
3.1.3
Alle kinderen hebben de nalatenschap van vader en moeder aanvaard, met uitzondering van [de dochter van de erflater] . Zij heeft de nalatenschappen verworpen, waardoor haar kinderen (appellanten 1 tot en met 4) door middel van plaatsvervulling erfgenaam zijn geworden. Zij hebben de nalatenschap ook zuiver aanvaard.
3.1.4
Vader heeft in zijn testament drie kinderen (geïntimeerden 1 tot en met 3) en de notaris (geïntimeerde 4) tot executeur benoemd. In het testament is verder bepaald:

8. Ik bereid de bevoegdheden van de executeurs uit buiten afdeling 4.5.6. van het Burgerlijk Wetboek en stel derhalve een afwikkelingsbewind in, waarvoor het volgende geldt:
A.
Ik stel een bewind in over de erfdelen van mijn erfgenamen en benoem de executeurs tot bewindvoerders. Ik stel dit bewind in, in het belang van alle betrokkenen om te komen tot een goede afwikkeling van de nalatenschap en voorts aangezien ik mijn erfgenamen ongeschikt en onmachtig acht om zelf in het beheer van mijn nalatenschap te voorzien. De executeurs zijn derhalve bevoegd om de nalatenschap naar eigen inzicht te verdelen.”.
3.1.5
Geïntimeerden 1 tot en 4 hebben de benoeming aanvaard.
3.1.6
Tot de nalatenschap van vader behoort onder meer de voormalige ouderlijke woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Vader heeft medio 2004, met instemming van zijn kinderen, het naastgelegen perceel verkocht aan zijn kleinzoon [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] , hij is de zoon van [appellant 5] . [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] heeft daar een woning op gebouwd.
3.1.7
Na het overlijden van vader behoorde de woning tot de nalatenschap. [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] had belangstelling om een gedeelte van het perceel waarop de woning van vader stond, grenzend aan zijn tuin, te kopen van de erfgenamen. Hierover is overleg gevoerd en zijn biedingen gedaan, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
3.1.8
De executeur-afwikkelingsbewindvoerders hebben de woning op 17 juni 2016 verkocht aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] en haar echtgenoot. [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] is de kleindochter van vader, zij is de dochter van [geïntimeerde 1] . [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] en haar echtgenoot hebben de woning gekocht voor een bedrag van € 295.000,- (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] ).
3.1.9
De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda heeft in een vonnis van 9 augustus 2016 de executeurs gemachtigd tot het te gelde maken van de woning door verkoop aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] voor € 295.000,- en daarbij, kort gezegd, bepaald dat het vonnis in de plaats komt van de notariële akte van levering wanneer [appellanten c.s.] niet vrijwillig meewerken aan de eigendomsoverdracht van de woning.
3.1.10
Bij akte van levering van 19 september 2016 is de woning aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] geleverd, waarbij het vonnis in de plaats is getreden van de ontbrekende volmachten van [appellanten c.s.] .
3.1.11
De executeurs hebben op 28 november 2016 een rekening en verantwoording inzake de nalatenschap van vader ter goedkeuring voorgelegd aan alle erfgenamen, met een voorstel tot verdeling. Alle erfgenamen zijn akkoord gegaan, met uitzondering van [appellanten c.s.]
3.1.12
De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda heeft in een vonnis van 18 juli 2018 de vorderingen van [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] , onder meer om te verklaren voor recht dat gedaagden [hof: thans geïntimeerden 1 tot en met 4, alsmede [de notarissen] Notarissen B.V] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de met hem gesloten overeenkomst, afgewezen.
3.2.1
In deze procedure vorderden [appellanten c.s.] in eerste aanleg om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de verdeling van de nalatenschap van erflater ten aanzien van hen zo vast te stellen dat:
a. aan [appellant 5] toekomt:
- € 24.533,- (het erfdeel in de nalatenschap van moeder) en
- € 11.863,16 (het erfdeel in de nalatenschap van vader), beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente,
en aan ieder van eiseres 1 tot en met 4 toekomt:
- € 6.133,25 (het erfdeel in de nalatenschap van moeder) en
- € 2.965,79 (het erfdeel in de nalatenschap van vader), beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente;
b. de resterende boedel na betaling van voornoemde bedragen met rente onder de erfgenamen gelijkelijk zal worden verdeeld;
[geintimeerden c.s.] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis daaraan te voldoen;
2. met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van de procedure.
3.2.2
[appellanten c.s.] hebben aan deze vordering, samengevat, ten grondslag gelegd dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders tegenover hen aansprakelijk zijn omdat zij tekort zijn geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder (art. 4:163 BW).
De woning is voor een te laag bedrag verkocht aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] , namelijk voor € 295.000,- in plaats van de marktwaarde van € 370.000,-. De schade, verminderd met de opstart- en courtagekosten van € 4.835,-, bedraagt € 70.165,-.
Daarnaast is een bedrag van € 10.094,76 ten onrechte aan de boedel in rekening gebracht, bestaande uit:
- overige verkoopkosten (€ 2.512,-);
- kosten bouwrijp maken (€ 1.213,25);
- contante verkoopopbrengsten (€ 425,-);
- juridische kosten van gedaagden (€ 4.782,01); en
- gederfde huurinkomsten van 1 augustus tot en met 18 september 2016 (€ 1.162,50).
De schade van
[appellant 5]bedraagt in totaal € 8.025,98.
De schade van
appellanten 1 tot en met 4bedraagt voor ieder € 2.006,49.
Het erfdeel van [appellant 5] in de nalatenschap van vader is aanvankelijk berekend op € 3.837,18. Dit bedrag moet worden vermeerderd met zijn schade van € 8.025,98. Zijn erfdeel in de nalatenschap van vader is dus
€ 11.863,16.
Het erfdeel van
appellanten 1 tot en met 4in de nalatenschap van vader is aanvankelijk voor ieder berekend op € 959,30. Dit bedrag moet worden vermeerderd met hun schade van
€ 2.006,49. Ieders erfdeel in de nalatenschap van vader is dus
€ 2.965,79, aldus [appellanten c.s.] .
3.2.3
Op de door [geintimeerden c.s.] gevoerde verweren zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
3.2.4
Bij vonnis van 6 september 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. De comparitie, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, is gehouden op 14 november 2017.
3.2.5
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten c.s.] stellen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de executeurs, maar dat zij aan deze stelling geen veroordeling tot schadevergoeding hebben verbonden (vonnis rov. 3.6). Aan een beoordeling van de vraag of sprake was van een tekortkoming is daarom niet toegekomen. De rechtbank heeft de rekening en verantwoording op het punt van de gestelde ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebrachte bedragen als ontoereikend betwist voor juist gehouden (rov. 3.7).
De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.3
[appellanten c.s.] hebben in hoger beroep drie grieven aangevoerd en hun eis gewijzigd, in die zin dat zij in hoger beroep ook hebben gevorderd te verklaren voor recht, kort gezegd, dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders gehouden zijn tot schadevergoeding. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd om opnieuw rechtdoende, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I.te verklaren voor recht dat geïntimeerden 1 tot en met 4 in hun hoedanigheid van executeur tevens afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van vader toerekenbaar tekort zijn geschoten in de van hen te vergen zorg bij hun taakvervulling, dan wel onrechtmatig hebben gehandeld, op grond waarvan zij hoofdelijk gehouden zijn tot vergoeding aan de nalatenschap, althans aan de gezamenlijke erfgenamen waaronder [appellanten c.s.] , van de daaruit voorvloeiende schade bestaande onder andere uit:
primair:
i. de netto gederfde verkoopopbrengst van de woning van € 70.165,-;
ii. de ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebrachte kosten van € 10.094,76;
iii. een bedrag gelijk aan de ten laste van de boedel gebrachte advocaat- en overige kosten verband houdende met de gevoerde (en eventueel nog te voeren) procedures aangaande voornoemd toerekenbaar tekortschieten dan wel onrechtmatig handelen;
subsidiair:
een door het hof in goede justitie te betalen bedrag aan schadevergoeding, voor zoveel nodig nader op te maken bij staat;
primair en subsidiair: voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente; en
II.te bepalen dat het opstellen van de rekening en verantwoording en de verdeling van de nalatenschap met inachtneming van het onder I. bepaalde plaatsvindt binnen vier weken na het te wijzen arrest, althans na ontvangst van de onder I. toegewezen schadevergoeding;
en onder I en II: met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van beide instanties.
Ontvankelijkheid
3.4.1
Volgens [geintimeerden c.s.] dienen [appellanten c.s.] niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen I en II jegens geïntimeerden 5 tot en met 9 en in hun vordering II jegens geïntimeerden 1 tot en met 4. Dit beroep op niet-ontvankelijkheid treft geen doel.
3.4.2
De omstandigheid dat de hiervoor genoemde vordering van [appellanten c.s.] onder I en II is gericht tegen geïntimeerden 1 tot en met 4, leidt niet tot de conclusie dat geïntimeerden 5 tot en met 9 ten onrechte in het geding zijn betrokken. Ook overigens is hiervan niet gebleken.
Nu jegens geïntimeerden 5 tot en met 9 geen vordering is ingesteld is niet-ontvankelijkheid van [appellanten c.s.] in hun vorderingen jegens geïntimeerden 5 tot en met 9 niet aan de orde.
3.4.3
Het door vader in zijn testament ingestelde afwikkelingsbewind staat niet in de weg aan de vordering van [appellanten c.s.] om te bepalen dat bij het opstellen van de rekening en verantwoording en de verdeling, de door hen gevorderde schadevergoeding in acht moet worden genomen (onder II). [appellanten c.s.] zijn derhalve ontvankelijk in hun vordering.
Eiswijziging
3.5
[geintimeerden c.s.] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellanten c.s.] Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Feiten
3.6.1
Grief I richt zich tegen de opsomming van de feiten in het bestreden vonnis, die volgens [appellanten c.s.] onjuist is als de rechtbank tot de vaststaande feiten rekent dat, samengevat, tussen de erfgenamen overeenstemming bestond over een laatprijs van € 295.000,-. Volgens [appellanten c.s.] hebben zij nimmer ingestemd met een laatprijs van € 295.000,- en is de woning voor een te laag bedrag verkocht.
3.6.2
Het hof overweegt als volgt. Het hof heeft aanleiding gezien om de voor de beslissing relevante feiten opnieuw vast te stellen zoals hiervoor in rov. 3.1 vermeld. Daarbij komt dat het geschil binnen de grenzen van het hoger beroep opnieuw ter behandeling en beslissing aan het hof is voorgelegd. Het hof passeert grief 1.
Aansprakelijkheid executeur-afwikkelingsbewindvoerders
3.7
De grieven II en III worden gezamenlijk besproken. Deze grieven richten zich tegen de afwijzing van de vordering met betrekking tot de door [appellanten c.s.] gestelde schade als gevolg van de verkoop van de woning aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] . Volgens [appellanten c.s.] dienen de executeur-afwikkelingsbewindvoerders de nalatenschap schadeloos te stellen in verband met de te lage verkoopopbrengst van de woning (grief II) en ten laste van de nalatenschap gebrachte kosten en misgelopen inkomsten (grief III).
3.8
[appellanten c.s.] hebben, samengevat, het volgende aangevoerd. [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] heeft in 2015 kenbaar gemaakt ongeveer 200 m² grond van het perceel van de woning, grenzend aan zijn tuin, te willen kopen voor € 150,- per m². De executeurs hebben aangegeven dat [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] de grond kon kopen tegen bouwgrondprijs van € 295,- per m². Uiteindelijk is besloten om een voorstel van [accountancy & advies] accountancy & advies (hierna: [accountancy & advies] ) te volgen en heeft [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] ingestemd met een conceptkoopovereenkomst. De notaris achtte het wenselijk om een nog een aantal spelregels vast te stellen omtrent de gunning, maar de overige executeur-afwikkelingsbewindvoerders waren daartoe niet bereid. Zij hebben laten weten dat de woning per 1 maart 2016 in zijn geheel te koop zou worden gezet via makelaar [de makelaar 1] . Hoewel [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] zich via zijn rechtsbijstandsverzekeraar op het standpunt stelde dat een overeenkomst tot stand was gekomen, volgde enige dagen later de mededeling dat de woning was verkocht aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] . De woning is buiten makelaar [de makelaar 1] om verkocht voor een door de executeurs vastgestelde laatprijs (€ 295.000,-) en de WOZ-waarde was al die tijd hoger dan de voorgestelde laatprijs. De kosten van de intrekking van de verkoopopdracht, het opstellen van een koopovereenkomst, het opstellen van de leveringsakte en het bouwrijp maken van het perceel en voor de tuin zijn ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebracht. De kosten voor het opstellen van een koopovereenkomst, het opstellen van de leveringsakte hadden voor rekening van [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] moeten komen. De executeur-afwikkelingsbewindvoerders hebben ook ten onrechte de door hen gemaakte juridische kosten ten laste van de nalatenschap gebracht. Tot slot is de woning van 1 augustus tot en met 18 september 2016 aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] in gebruik gegeven op grond van een ‘sleutelovereenkomst’, terwijl zij geen huur heeft betaald. De executeur-afwikkelingsbewindvoerders zijn tegenover de nalatenschap ook aansprakelijk voor de hierdoor misgelopen inkomsten, aldus [appellanten c.s.]
3.9
[geintimeerden c.s.] hebben betwist dat sprake is van een tekortkoming. Zij hebben hiertoe, samengevat, het volgende aangevoerd. De woning is niet voor een te laag bedrag verkocht. [appellant 5] heeft tijdens een familiebijeenkomst op 11 mei 2015 aangegeven dat [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] interesse had in de koop van een stuk grond. Na langdurig onderhandelen kon geen overeenstemming worden bereikt en is geen koopovereenkomst tot stand gekomen. [accountancy & advies] is geraadpleegd en heeft voorgesteld om het perceel op twee manieren te koop aan te bieden:
1) het perceel in zijn geheel voor € 310.000,- (laatprijs € 295.000,-), of
2) het perceel minus 200 m² grond voor € 280.000,- (laatprijs € 265.000,-), waarbij [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] de resterende grond zou kopen voor € 30.000,- (in totaal ook € 295.000,-).
Partijen stonden hier positief tegenover. Na uitgebreid overleg hebben partijen, onder voorbehoud van algehele overeenstemming, overeenstemming bereikt over een vraagprijs van € 310.000,-, een laatprijs van € 295.000,- en de inschakeling van makelaar [de makelaar 1] om de verkoop te begeleiden. Partijen bleven evenwel verdeeld over de voorwaarden waaronder de onroerende zaak te koop gezet zou worden en welke spelregels alsdan zouden moeten gelden. De executeur-afwikkelingsbewindvoerders hebben na een finaal voorstel van 27 mei 2016 aan [appellanten c.s.] aangegeven dat zij tot verkoop van de woning overgingen. Tijdens het opstarten van het verkooptraject heeft [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] kenbaar gemaakt de woning te willen kopen. Zij heeft medio juni 2016 een eindbod gedaan van € 295.000,-. Dat is door de executeurs aanvaard na overleg met makelaar [de makelaar 1] . De executeurs hebben op 17 juni 2016 een koopovereenkomst met [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] gesloten en [appellanten c.s.] hierover geïnformeerd. De verkoop heeft zo tegen een marktconforme prijs en op een transparante wijze plaatsgevonden. Daarbij komt dat overeenstemming bestond over de laatprijs van € 295.000,-. De executeurs waren bevoegd de door hen beheerde goederen te gelde te maken. Alle erfgenamen zijn verzocht om mee te werken aan de levering van de woning. Alle erfgenamen, met uitzondering van [appellanten c.s.] , hebben aan dit verzoek voldaan. De executeurs waren daarom genoodzaakt om [appellanten c.s.] te betrekken in een kort geding. De hierdoor gemaakte juridische kosten zijn daarom terecht ten laste van de nalatenschap gebracht, net als de andere door [appellanten c.s.] genoemde overige (verkoop)kosten, aldus [geintimeerden c.s.]
3.1
Het hof overweegt als volgt. In dit geval gaat het om de verplichtingen van geïntimeerden 1 tot en met 4 in hun hoedanigheid van executeur én bewindvoerder. [appellanten c.s.] hebben in hoger beroep gevorderd om te verklaren voor recht dat zij toerekenbaar tekort zijn geschoten in de van hen te vergen zorg, op grond waarvan zij gehouden zijn tot vergoeding van schade aan de nalatenschap.
De executeur en afwikkelingsbewindvoerder
3.11
Op de executeur is art. 4:147 BW van toepassing. In dit artikel is bepaald dat de executeur bevoegd is door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap en de nakoming van de hem opgelegde lasten.
3.12
Met betrekking tot de verplichtingen van een executeur, en de gevolgen van een handelen of nalaten in strijd met die verplichtingen, geldt het volgende.
“(…) Indien in het licht van de concrete omstandigheden van het geval geoordeeld moet worden dat de executeur is tekortgeschoten in de van hem te vergen zorg, is hij, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, aansprakelijk jegens de rechthebbenden die als gevolg daarvan benadeeld zijn. Hij is op die grond gehouden de schade van de benadeelden te vergoeden (…)” (HR 21 november 2008 ECLI:NL:HR:2008:BD5985).
3.13
In het onderhavige geval heeft vader daarnaast in zijn testament een zogenoemd afwikkelingsbewind ingesteld over de erfdelen van zijn erfgenamen, met benoeming van de executeurs tot bewindvoerders. Het testamentair bewind is daartoe uitgebreid met de bevoegdheid van de bewindvoerders om de nalatenschap te verdelen (art. 4:171 BW).
Op het testamentair bewind is art. 4:163 BW van toepassing. In dit artikel is bepaald dat de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
3.14
In het testament van vader is geschreven dat hij het bewind heeft ingesteld in het belang van alle betrokkenen om te komen tot een goede afwikkeling van de nalatenschap en omdat hij zijn erfgenamen ongeschikt en onmachtig achtte om zelf in het beheer van zijn nalatenschap te voorzien.
3.15
Met inachtneming van het voorgaande is het hof van oordeel dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders niet hebben gehandeld als een goed executeur noch een goede bewindvoerder door de verkoop van de woning op 17 juni 2016 aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] tegen een koopprijs van slechts € 295.000, waardoor de erfgenamen in hun belangen zijn geschaad. Weliswaar zijn zij als executeur op grond van art. 4:147 BW en als afwikkelingsbewindvoerder tot verkoop van de tot de nalatenschap behorende woning bevoegd, maar zij zijn in de zorg van een goed executeur-afwikkelingsbewindvoerder tekort geschoten, omdat zij daarbij niet de belangen van álle erfgenamen in acht genomen hebben, hetgeen mede gezien het onder rov. 3.14 is overwogen wel vereist is. Die tekortkoming kan hen worden toegerekend. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Overeenstemming over een laatprijs van € 295.000,-
3.16
[geintimeerden c.s.] hebben allereerst het verweer gevoerd dat partijen overeenstemming hadden over een laatprijs van € 295.000,-. Het hof gaat aan dat verweer voorbij.
3.17
Volgens [geintimeerden c.s.] is tijdens een familieoverleg van 11 mei 2015 besproken dat [geïntimeerde 1] twee makelaars zou benaderen ( [de Makelaardij] Makelaardij en [de makelaar 2] ). Deze makelaars adviseerden om verouderde (niet stenen) opstallen te verwijderen en te onderzoeken of het perceel kon worden gesplitst om de verkoopbaarheid te vergroten. Vervolgens is een vijftal opties opgesteld, waaronder begrepen de optie van verkoop van een deel van het perceel aan [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] . Hierover is met [appellanten c.s.] onderhandeld. Om aan te tonen dat de aan [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] gevraagde grondprijs marktconform was, is [accountancy & advies] benaderd, aldus [geintimeerden c.s.] .
3.18
Tussen partijen is niet in geschil dat [accountancy & advies] heeft voorgesteld om de woning als geheel te verkopen voor een laatprijs van € 295.000,-, of minus een deel van het perceel voor een laatprijs van € 265.000,- waarbij [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] het resterende deel van het perceel kon kopen voor € 30.000,- (in totaal dus ook € 295.000,-).
[appellant 5] heeft tijdens de zitting in eerste aanleg verklaard dat de laatprijs van € 295.000,- was gebaseerd de afspraak dat [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] een stuk van het perceel zou kopen voor € 30.000,- en dat [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] het huis en het resterende deel van het perceel zou kopen voor € 265.000,-. Nu dat niet is doorgegaan, geldt de afspraak over de laatprijs niet meer, aldus [appellant 5] .
Het hof is van oordeel dat [geintimeerden c.s.] dit niet, althans onvoldoende hebben weersproken.
3.19
[geintimeerden c.s.] hebben weliswaar aangevoerd dat partijen positief stonden tegenover het advies van [accountancy & advies] , maar ook dat vervolgens opnieuw uitgebreid is gediscussieerd over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de onroerende zaak zou moeten worden verkocht, en dat daarover geen overeenstemming is bereikt (mva onder 34). Uiteindelijk is besloten om niet op het voorstel van [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] in te gaan en is geen overeenkomst met hem tot stand gekomen, zoals ook de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda in het vonnis van 18 juli 2018 heeft geoordeeld, aldus [geintimeerden c.s.] .
Volgens [geintimeerden c.s.] is er op 31 augustus 2015 een familie overleg geweest en is vervolgens besloten om het perceel op te ruimen door de niet stenen opstallen te verwijderen en een bestemmingsplanwijziging aan te vragen, zijn andere makelaars benaderd ( [de makelaar 1] makelaars & taxateurs, De Makelaars van [vestigingsnaam 1] en de Huizenbemiddelaar) en is tijdens het familieoverleg van 4 november 2015 unaniem besloten om met makelaar [de makelaar 1] verder te gaan. Vast staat dat [appellant 5] hier niet bij was. Hij kan toen dus niet hebben ingestemd met een laatprijs van € 295.000,-.
3.2
Wanneer [appellanten c.s.] wel zouden hebben ingestemd met een laatprijs van € 295.000,-, hebben [geintimeerden c.s.] niet (precies) gesteld. Van deze instemming is ook niet gebleken. Dat [appellanten c.s.] vanaf 13 oktober 2015 tot en met 14 februari 2016 notulen van het gehouden familieoverleg hebben ontvangen en hiertegen niet hebben geprotesteerd, maakt in de gegeven omstandigheden niet dat [appellanten c.s.] hiermee alsnog (stilzwijgend) hebben ingestemd, of dat [geintimeerden c.s.] hierop konden en mochten vertrouwen.
3.21
Al hetgeen [geintimeerden c.s.] overigens nog hebben aangevoerd, waaronder begrepen het betoog dat [appellanten c.s.] tijdens eerdere zittingen (in kort geding en in deze procedure bij de kantonrechter) hebben verklaard de verweren niet te handhaven als [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] een gedeelte van het perceel zou kunnen kopen en de woning met het resterende deel van het perceel aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] zou worden verkocht, en waarbij de opbrengt in totaal € 295.000,- zou bedragen, leidt niet tot een ander oordeel. Bij deze stand van zaken komt het hof aan bewijslevering niet toe.
Niet voldaan aan zorgplicht
3.22
Het hof is van oordeel dat [appellanten c.s.] voldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat niet aan de zorgplicht van de executeur-afwikkelingsbewindvoerders is voldaan. Door in de gegeven omstandigheden tot verkoop van de woning voor een koopprijs van € 295.000,- over te gaan, is tekortgeschoten in de zorg van een goed executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
3.23
Uit door [appellanten c.s.] overgelegde beschikkingen van de gemeente Waalwijk blijkt dat de WOZ-waarde van de woning op 1 januari 2013 is vastgesteld op € 322.000,-, op 1 januari 2014 op € 309.000,- en op 1 januari 2015 op € 315.000,-. Dat betekent dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders de woning op 17 juni 2016 hebben verkocht voor een verkoopprijs die lager was dan de destijds vastgestelde WOZ-waarde van de woning.
3.24
Tussen partijen staat vast dat de verkoopopbrengst van de woning verschillend is beoordeeld door de geraadpleegde makelaars. [appellanten c.s.] heeft in dit verband gewezen op een overzicht bij een e-mail van [geïntimeerde 1] van 29 oktober 2015, waaruit blijkt dat de te verwachten verkoopopbrengst destijds volgens [de Makelaardij] € 300.000,- was, volgens [de makelaar 2] € 275.000,-, volgens [de makelaar 1] € 280.000,-, volgens De Makelaars van [vestigingsnaam 1] € 330.000,- en volgens de Huizenbemiddelaar € 400.000,-. [appellanten c.s.] hebben ook een taxatierapport van De Makelaars van [vestigingsnaam 1] van 16 oktober 2016 overgelegd, waarin is geschreven dat de woning op 17 juni 2016 is getaxeerd op € 365.000,- en op 19 september 2016 op € 370.000,-.
3.25
Volgens [geintimeerden c.s.] hebben de executeurs, na een finaal voorstel van 27 mei 2016 te hebben gedaan, aan [appellanten c.s.] aangegeven tot verkoop van de woning over te gaan en is gestart met het verstrekken van een verkoopopdracht aan [de makelaar 1] . Gedurende het opstarten van de verkoopopdracht heeft [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] kenbaar gemaakt de woning te willen kopen en is medio juni 2016 haar eindbod van € 295.000,- aanvaard na overleg met makelaar [de makelaar 1] . Uit het verkoopadvies van [de makelaar 1] blijkt dat de woning een geschatte onderhandse verkoopwaarde/marktwaarde had van € 275.000,- tot € 285.000,- (cva prod. 4). ERA Makelaardij [vestigingsnaam 2] heeft de marktwaarde van de woning op 10 augustus 2016 op verzoek van [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] , in verband met het verkrijgen van een hypotheek, getaxeerd op € 300.000,- (cva prod. 7). [de makelaar 1] heeft de marktwaarde van de woning op 19 september 2016 getaxeerd op € 295.000,- (cva prod. 5).
3.26
Gelet op de WOZ-waarde van de woning, de door de makelaars verschillend geschatte verkoopopbrengst van de woning en de misgelopen onderhandelingen met [appellanten c.s.] over de verkoop van een deel van het perceel aan [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] , had het van de executeur-afwikkelingsbewindvoerders mogen worden verwacht dat zij de woning niet zonder instemming of tenminste enige vorm van overleg met [appellanten c.s.] , zo kort na het laatste voorstel aan [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] , voor een verkoopprijs van € 295.000,- aan een familielid zouden verkopen. Bij dit oordeel is betrokken dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders (behalve geïntimeerde 4) zelf ook erfgenamen van vader zijn, dat zij wisten dat [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] (zoon van [appellant 5] ) belangstelling had voor een deel van het perceel van de woning, en dat de woning op 17 juni 2016 voor € 295.000,- onderhands is verkocht aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] (dochter van [geïntimeerde 1] ). [appellanten c.s.] hebben tijdens de zitting in hoger beroep onweersproken toegelicht dat hen anderhalve week na ondertekening van de koopovereenkomst per e-mail werd medegedeeld dat de woning was verkocht. Hieruit vloeit voort dat [appellanten c.s.] de mogelijkheid is ontnomen om, na het mislopen van de onderhandelingen, een hogere verkoopopbrengst van de woning te (laten) realiseren. De executeur-afwikkelingsbewindvoerders hebben geen, althans onvoldoende maatregelen getroffen ter voorkoming van dit nadeel voor [appellanten c.s.] en de overige betrokken erfgenamen. De omstandigheid dat [appellant 5] volgens [geintimeerden c.s.] zelf heeft besloten om niet meer deel te nemen aan het familieoverleg leidt niet tot een ander oordeel.
3.27
Het bewind was door vader ingesteld voor
allebetrokkenen, om te komen tot een goede afwikkeling van de nalatenschap. Daar is het niet van gekomen. Door in de gegeven omstandigheden tot verkoop van de woning voor € 295.000,- aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] over te gaan, zijn de belangen van [appellanten c.s.] onvoldoende behartigd en is tekort geschoten in de zorg van een goed executeur-afwikkelingsbewindvoerder.
Schade
3.28
Nu de executeur-afwikkelingsbewindvoerders tekort zijn geschoten in de van hen te vergen zorg, zijn zij aansprakelijk jegens de gezamenlijke erfgenamen, tenzij de tekortkoming hen niet kan worden toegerekend.
3.29
Naar het oordeel van het hof hebben [geintimeerden c.s.] onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat de tekortkoming hen niet kan worden toegerekend. [geintimeerden c.s.] stellen dat tussen partijen overeenstemming bestond over een laatprijs van € 295.000,-, maar overeenkomstig hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, wordt aan dat verweer voorbijgegaan. [geintimeerden c.s.] stellen verder dat de verkoop tegen een marktconforme prijs en op een transparante wijze heeft plaatsgevonden, maar ook deze stelling is onvoldoende onderbouwd. De door partijen geraadpleegde makelaars gaan telkens van andere bedragen uit en partijen hebben over en weer de juistheid van de genoemde bedragen betwist. Verder is tussen partijen niet in geschil dat [appellanten c.s.] niet bij de onderhandse verkoop van de woning aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] was betrokken.
Al hetgeen [geintimeerden c.s.] verder hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Nu [geintimeerden c.s.] met betrekking tot de niet-toerekenbaarheid van de tekortkoming niet aan hun stelplicht hebben voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen en wordt aangenomen dat de tekortkoming aan het handelen of nalaten van de executeur-afwikkelingsbewindvoerders kan worden toegerekend. Het causaal verband tussen de gedragingen van de executeur-afwikkelingsbewindvoerders en de door [appellanten c.s.] gestelde schade is niet in geschil. De executeur-afwikkelingsbewindvoerders zijn daarom gehouden de schade te vergoeden.
3.30 De rechter dient de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. Als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, wordt zij geschat (artikel 6:97 BW).
3.31
Met inachtneming van het voorgaande bepaalt het hof de schade als volgt. Het hof zal de omvang van de nalatenschap zoals die nu is vergelijken met een omvang van de nalatenschap als niet tot verkoop van de woning aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] zou zijn overgegaan, of met een omvang waarbij de executeur-afwikkelingsbewindvoerders wel, althans meer rekening hadden gehouden met de bezwaren van [appellanten c.s.] tegen de verkoopprijs van € 295.000,-.
3.32
De verkoopprijzen van de door partijen benaderde makelaars bieden geen aanknopingspunt voor de begroting van de schade. Zoals hiervoor al is overwogen, gaan die makelaars steeds uit van andere bedragen en zijn die bedragen door partijen over en weer betwist. Partijen hebben de hoogte van de WOZ-waarde van de woning niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist.
De executeur-afwikkelingsbewindvoerders hebben in de boedelbeschrijving als waarde van de woning per overlijdensdatum de WOZ-waarde per 1 januari 2014 opgenomen van € 309.000,-. [geintimeerden c.s.] hebben tijdens de zitting in hoger beroep toegelicht dat geen bezwaar is gemaakt tegen deze WOZ-waarde wegens gebrek aan belang, omdat partijen geen successierechten waren verschuldigd. Het hof ziet daarin onvoldoende aanleiding om bij de begroting van de schade niet van de WOZ-waarde uit te gaan. Ook overigens is daartoe geen aanleiding. Het hof zal bij de schadebegroting uitgaan van de WOZ-waarde per 1 januari 2015 van € 315.000,-, nu de woning is verkocht op 17 juni 2016 en het aanslagbiljet van de gemeente Waalwijk aan de “
Erven [de erven van de erflater]” is gedagtekend op 31 januari 2016, zodat die waarde toen bekend was. [geintimeerden c.s.] hebben weliswaar betwist dat deze WOZ-waarde een juist beeld geeft, maar zij hebben dit op geen enkele wijze onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom niet van deze WOZ-waarde kan worden uitgegaan. De schade wordt daarom begroot op € 20.000,- (€ 315.000,- minus € 295.000,-).
3.33
Ook zal de schade worden begroot op de door [appellanten c.s.] gevorderde overige verkoopkosten (€ 2.512,-), de kosten voor het bouwrijp maken van het perceel (€ 1.213,25) en de ten laste van de nalatenschap gebrachte juridische kosten van [geintimeerden c.s.] (€ 4.782,01).
Tussen partijen is niet in geschil dat de overige verkoopkosten bestaan uit kosten wegens het intrekken van de verkoopopdracht aan makelaar [de makelaar 1] (€ 1.149,50). Deze kosten hadden niet gemaakt hoeven worden als executeur-afwikkelingsbewindvoerders hadden geprobeerd om de woning via makelaar [de makelaar 1] te verkopen voor een verkoopprijs van tenminste de WOZ-waarde van € 315.000,-. De door [appellanten c.s.] gevorderde overige kosten bestaan verder uit het opstellen van de koopovereenkomst (€ 612,50) en het opstellen van de akte van levering (€ 750,-). Deze kosten hadden voor rekening van [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] , als koper van de woning, moeten komen en zijn derhalve ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebracht. Dat het volgens [geintimeerden c.s.] gebruikelijk is dat de verkoper aan de koper een koopovereenkomst doet toekomen en dat bij de opstelling van de notariële akte rekening is gehouden met het vonnis van de voorzieningenrechter leidt niet tot een ander oordeel.
Ook de kosten voor het bouwrijp maken van het perceel (€ 1.213,25) hadden voor rekening van [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] moeten komen, zij heeft hiervan voordeel genoten. Door deze kosten niet ten laste van [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] te laten komen, is ook schade toegebracht aan de nalatenschap. Dat partijen volgens [geintimeerden c.s.] destijds op advies van de makelaars unaniem hebben besloten om tot het verwijderen van de niet stenen opstallen over te gaan, baat hen niet. [appellanten c.s.] hebben terecht naar voren gebracht dat voor het maken van deze kosten (nog) geen aanleiding bestond omdat [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] interesse had in het betreffende stuk tuin. In de gegeven omstandigheden kunnen deze kosten niet ten laste van de nalatenschap worden gebracht.
Tot slot zijn de juridische kosten ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebracht. Onvoldoende is onderbouwd dat deze juridische kosten ook gemaakt hadden moeten worden wanneer met de belangen van [appellanten c.s.] rekening was gehouden. Daarbij komt dat [appellanten c.s.] zelf ook juridische kosten heeft moeten maken. De omstandigheid dat [appellanten c.s.] volgens [geintimeerden c.s.] voor rechtsbijstand zou zijn verzekerd, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof kunnen geen van de hiervoor genoemde kosten worden aangemerkt als kosten gemaakt ten behoeve van de nalatenschap.
De schade bedraagt in totaal € 8.507,26 (namelijk € 2.512,- + € 1.213,25 + € 4.782,01).
3.34
Volgens [appellanten c.s.] is ook schade geleden door het mislopen van contante verkoopopbrengsten (€ 425,-) en het mislopen van huurinkomsten van 1 augustus 2016 tot en met 18 september 2016 (€ 1.162,50). Het hof volgt [appellanten c.s.] hierin niet.
[geintimeerden c.s.] heeft naar voren gebracht dat uit de contante opbrengsten de afvalcontainers zijn bekostigd en dat van benadeling van de nalatenschap geen sprake is door het niet opstellen van een huurovereenkomst. [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] heeft met ingang van 1 augustus 2016 de sleutel van de woning gekregen, in het kader waarvan is bedongen dat zij alle eigenaars- en gebruikerslasten voor haar rekening zou nemen tot de levering van de woning. De woning was op dat moment al verkocht, maar kon niet worden geleverd in afwachting van de uitspraak van de voorzieningenrechter, aldus [geintimeerden c.s.]
[appellanten c.s.] heeft het verweer van [geintimeerden c.s.] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het verweer van [geintimeerden c.s.] slaagt. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
3.35
[appellanten c.s.] vorderen tot slot te verklaren voor recht dat de schade ook bestaat uit een bedrag gelijk aan de ten laste van de boedel gebrachte advocaat- en overige kosten verband houdende met de gevoerde (en eventueel nog te voeren) procedures aangaande het toerekenbaar tekortschieten. Deze vordering zal worden afgewezen.
Enerzijds gaat het om een dubbeltelling. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist, volgt dat de door [appellanten c.s.] gevorderde schade wegens de ten laste van de boedel gebrachte juridische kosten al is begroot (€ 4.782,01). Anderzijds hebben [geintimeerden c.s.] weliswaar gesteld dat de juridische kosten ten laste van de nalatenschap gebracht zullen blijven worden, maar of dat feitelijk is gebeurd, is niet gebleken. Het hof gaat er vanuit dat [geintimeerden c.s.] hun verplichtingen zullen blijven nakomen en bedoelde juridisch kosten niet (langer) ten laste van de nalatenschap laten komen. Ook van de door [appellanten c.s.] gestelde nog te voeren procedures aangaande het toerekenbaar tekortschieten is vooralsnog niet gebleken. [geintimeerden c.s.] hebben in hoger beroep aangevoerd dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders tot afwikkeling van de nalatenschap zullen overgaan zodra in deze procedure en in de procedure jegens [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] onherroepelijk is beslist (mva onder 65).
3.36
Het hof verwerpt het verweer van [geintimeerden c.s.] dat de schadevergoeding uit de nalatenschap moet worden voldaan. Zoals hiervoor al is overwogen, zijn de executeur-afwikkelingsbewindvoerders aansprakelijk jegens de gezamenlijke erfgenamen omdat zij toerekenbaar tekort zijn geschoten in de van hen te vergen zorg.
3.37
[appellanten c.s.] hebben gevorderd om te verklaren voor recht dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders hoofdelijk gehouden zijn tot vergoeding van de schade. Deze vordering zal worden toegewezen. Vader heeft in zijn testament geïntimeerden 1 tot en met 4 gezamenlijk tot executeur-afwikkelingsbewindvoerders benoemd. Dat betekent dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn. In het testament ligt immers besloten dat de zorg van iedere executeur-afwikkelingsbewindvoerder zich uitstrekt over de gemeenschappelijke taak. Nu de schade wegens de toerekenbare tekortkoming van de executeur-afwikkelingsbewindvoerders aan hen is te wijten, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk.
3.38
De door [appellanten c.s.] gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 19 september 2016, zijnde de datum waarop de woning aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] is geleverd.
3.39
[appellanten c.s.] heeft ook gevorderd te bepalen dat het opstellen van de rekening en verantwoording en de verdeling van de nalatenschap met in achtneming van, naar het hof begrijpt de toegekende schadevergoeding, dient plaats te vinden binnen vier weken na het wijzen van dit arrest, althans na ontvangst van de toegewezen schadevergoeding.
Uit hetgeen hiervoor onder rov. 3.4.3 is overwogen en beslist, volgt dat het verweer van [geintimeerden c.s.] dat het afwikkelingsbewind aan de bevoegdheid tot het in stellen van deze vordering in de weg staat, verworpen dient te worden. Voor het overige is deze vordering is niet (gemotiveerd) weersproken en zal deze eveneens worden toegewezen.
Slotsom
3.4
De grieven II en III slagen (deels). Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen. De vordering van [appellanten c.s.] zal worden toegewezen zoals in het dictum is vermeld. Gelet op de omstandigheid dat partijen (behoudens geïntimeerde 4) in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, en geïntimeerde 4 de benoeming als executeur-afwikkelingsbewindvoerder heeft aanvaard, zullen de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat geïntimeerden sub 1 tot en met 4 in hun hoedanigheid van executeur tevens afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van vader toerekenbaar tekort zijn geschoten in de van hen te vergen zorg bij hun taakvervulling, op grond waarvan zij hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, gehouden zijn tot vergoeding aan de nalatenschap, althans aan de gezamenlijke erfgenamen, van de daaruit voorvloeiende schade bestaande uit:
i. de netto gederfde verkoopopbrengst van de woning aan de [adres] te [plaats] ad € 20.000,-;
ii. de ten laste van de nalatenschap gebrachte kosten van € 8.507,26;
voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
19 september 2016;
bepaalt dat het opstellen van de rekening en verantwoording alsmede de verdeling van de nalatenschap met inachtneming van het onder I. bepaalde dient plaats te vinden binnen vier weken na de datum van dit arrest, althans na ontvangst van de onder I. toegewezen schadevergoeding;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, M.E. Smorenburg en T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 25 februari 2020.
griffier rolraad