3.1In rov. 3.1 tot en met 3.1.6 van het vonnis van 29 november 2017 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
3.1.1Op 13 maart 2015 is overleden [de erflater] (hierna: vader). Hij was gehuwd met [echtgenote van de erflater] (hierna: moeder). Zij is overleden op 6 mei 2009. Uit het huwelijk zijn tien kinderen geboren (te weten [appellant 5] , [de dochter van de erflater] (hierna: [de dochter van de erflater] ), zij is de moeder van appellanten 1 tot en met 4, en geïntimeerden, met uitzondering van geïntimeerde 4).
3.1.2Vader heeft op 24 maart 2005 een testament opgesteld. In dit testament is de wettelijke erfopvolging vermeld. Moeder heeft ook een testament opgesteld, waarin de ouderlijke boedelverdeling naar oud recht is opgenomen. Vader is aan zijn kinderen uitbetaling van de erfdelen in de nalatenschap van moeder verschuldigd gebleven.
3.1.3Alle kinderen hebben de nalatenschap van vader en moeder aanvaard, met uitzondering van [de dochter van de erflater] . Zij heeft de nalatenschappen verworpen, waardoor haar kinderen (appellanten 1 tot en met 4) door middel van plaatsvervulling erfgenaam zijn geworden. Zij hebben de nalatenschap ook zuiver aanvaard.
3.1.4Vader heeft in zijn testament drie kinderen (geïntimeerden 1 tot en met 3) en de notaris (geïntimeerde 4) tot executeur benoemd. In het testament is verder bepaald:
“
8. Ik bereid de bevoegdheden van de executeurs uit buiten afdeling 4.5.6. van het Burgerlijk Wetboek en stel derhalve een afwikkelingsbewind in, waarvoor het volgende geldt:
A.
Ik stel een bewind in over de erfdelen van mijn erfgenamen en benoem de executeurs tot bewindvoerders. Ik stel dit bewind in, in het belang van alle betrokkenen om te komen tot een goede afwikkeling van de nalatenschap en voorts aangezien ik mijn erfgenamen ongeschikt en onmachtig acht om zelf in het beheer van mijn nalatenschap te voorzien. De executeurs zijn derhalve bevoegd om de nalatenschap naar eigen inzicht te verdelen.”.
3.1.5Geïntimeerden 1 tot en 4 hebben de benoeming aanvaard.
3.1.6Tot de nalatenschap van vader behoort onder meer de voormalige ouderlijke woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Vader heeft medio 2004, met instemming van zijn kinderen, het naastgelegen perceel verkocht aan zijn kleinzoon [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] , hij is de zoon van [appellant 5] . [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] heeft daar een woning op gebouwd.
3.1.7Na het overlijden van vader behoorde de woning tot de nalatenschap. [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] had belangstelling om een gedeelte van het perceel waarop de woning van vader stond, grenzend aan zijn tuin, te kopen van de erfgenamen. Hierover is overleg gevoerd en zijn biedingen gedaan, maar dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
3.1.8De executeur-afwikkelingsbewindvoerders hebben de woning op 17 juni 2016 verkocht aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] en haar echtgenoot. [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] is de kleindochter van vader, zij is de dochter van [geïntimeerde 1] . [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] en haar echtgenoot hebben de woning gekocht voor een bedrag van € 295.000,- (hierna gezamenlijk in enkelvoud: [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] ).
3.1.9De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda heeft in een vonnis van 9 augustus 2016 de executeurs gemachtigd tot het te gelde maken van de woning door verkoop aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] voor € 295.000,- en daarbij, kort gezegd, bepaald dat het vonnis in de plaats komt van de notariële akte van levering wanneer [appellanten c.s.] niet vrijwillig meewerken aan de eigendomsoverdracht van de woning.
3.1.10Bij akte van levering van 19 september 2016 is de woning aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] geleverd, waarbij het vonnis in de plaats is getreden van de ontbrekende volmachten van [appellanten c.s.] .
3.1.11De executeurs hebben op 28 november 2016 een rekening en verantwoording inzake de nalatenschap van vader ter goedkeuring voorgelegd aan alle erfgenamen, met een voorstel tot verdeling. Alle erfgenamen zijn akkoord gegaan, met uitzondering van [appellanten c.s.]
3.1.12De rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda heeft in een vonnis van 18 juli 2018 de vorderingen van [de kleinzoon van de erflater, tevens zoon van appellant 5] , onder meer om te verklaren voor recht dat gedaagden [hof: thans geïntimeerden 1 tot en met 4, alsmede [de notarissen] Notarissen B.V] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de met hem gesloten overeenkomst, afgewezen.
3.2.1In deze procedure vorderden [appellanten c.s.] in eerste aanleg om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de verdeling van de nalatenschap van erflater ten aanzien van hen zo vast te stellen dat:
a. aan [appellant 5] toekomt:
- € 24.533,- (het erfdeel in de nalatenschap van moeder) en
- € 11.863,16 (het erfdeel in de nalatenschap van vader), beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente,
en aan ieder van eiseres 1 tot en met 4 toekomt:
- € 6.133,25 (het erfdeel in de nalatenschap van moeder) en
- € 2.965,79 (het erfdeel in de nalatenschap van vader), beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente;
b. de resterende boedel na betaling van voornoemde bedragen met rente onder de erfgenamen gelijkelijk zal worden verdeeld;
[geintimeerden c.s.] hoofdelijk te veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis daaraan te voldoen;
2. met veroordeling van [geintimeerden c.s.] in de kosten van de procedure.
3.2.2[appellanten c.s.] hebben aan deze vordering, samengevat, ten grondslag gelegd dat de executeur-afwikkelingsbewindvoerders tegenover hen aansprakelijk zijn omdat zij tekort zijn geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder (art. 4:163 BW).
De woning is voor een te laag bedrag verkocht aan [de kleindochter van de erflater en dochter van geintimeerde 1] , namelijk voor € 295.000,- in plaats van de marktwaarde van € 370.000,-. De schade, verminderd met de opstart- en courtagekosten van € 4.835,-, bedraagt € 70.165,-.
Daarnaast is een bedrag van € 10.094,76 ten onrechte aan de boedel in rekening gebracht, bestaande uit:
- overige verkoopkosten (€ 2.512,-);
- kosten bouwrijp maken (€ 1.213,25);
- contante verkoopopbrengsten (€ 425,-);
- juridische kosten van gedaagden (€ 4.782,01); en
- gederfde huurinkomsten van 1 augustus tot en met 18 september 2016 (€ 1.162,50).
De schade van
[appellant 5]bedraagt in totaal € 8.025,98.
De schade van
appellanten 1 tot en met 4bedraagt voor ieder € 2.006,49.
Het erfdeel van [appellant 5] in de nalatenschap van vader is aanvankelijk berekend op € 3.837,18. Dit bedrag moet worden vermeerderd met zijn schade van € 8.025,98. Zijn erfdeel in de nalatenschap van vader is dus
€ 11.863,16.
Het erfdeel van
appellanten 1 tot en met 4in de nalatenschap van vader is aanvankelijk voor ieder berekend op € 959,30. Dit bedrag moet worden vermeerderd met hun schade van
€ 2.006,49. Ieders erfdeel in de nalatenschap van vader is dus
€ 2.965,79, aldus [appellanten c.s.] .
3.2.3Op de door [geintimeerden c.s.] gevoerde verweren zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
3.2.4Bij vonnis van 6 september 2017 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. De comparitie, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, is gehouden op 14 november 2017.
3.2.5De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten c.s.] stellen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de executeurs, maar dat zij aan deze stelling geen veroordeling tot schadevergoeding hebben verbonden (vonnis rov. 3.6). Aan een beoordeling van de vraag of sprake was van een tekortkoming is daarom niet toegekomen. De rechtbank heeft de rekening en verantwoording op het punt van de gestelde ten onrechte ten laste van de nalatenschap gebrachte bedragen als ontoereikend betwist voor juist gehouden (rov. 3.7).
De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.