ECLI:NL:GHSHE:2021:1241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
200.288.625_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was uitgesproken. De rechtbank had op 12 januari 2021 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant moest worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c en d van de Faillissementswet, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren nakwam en bovenmatige schulden had laten ontstaan. De appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 april 2021 heeft de appellant, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt toegelicht. Hij stelde dat hij zich aan de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling had gehouden en dat hij bereid was zijn eenmanszaak op te heffen, mocht dat nodig zijn. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie en dat hij niet had voldaan aan zijn afdrachtplicht, wat had geleid tot een boedelachterstand van meer dan € 8.000,00.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan. Het hof oordeelde dat er geen reden was om de schuldsaneringsregeling te verlengen, gezien de hoge boedelachterstand en het gebrek aan een haalbaar plan van aanpak van de appellant. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd zonder verlening van de schone lei. De uitspraak van het hof bevestigt dat het faillissement van de appellant is uitgesproken op het moment dat de uitspraak in hoger beroep in kracht van gewijsde gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 22 april 2021
Zaaknummer : 200.288.625/01
Zaaknummer eerste aanleg : [insolventienummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats]
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R. Mahovic te Maastricht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 januari 2021.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2021, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 april 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Mahovic;
- mevrouw mr. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 10 september 2020 en 10 december 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 6 april 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 21 mei 2019 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, aldus de rechtbank.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft het volgende aangevoerd. Hij is van mening dat hij zich aan alle voorwaarden gehouden heeft die nodig zijn om de schuldsaneringsregeling te laten voortduren en hij zal zich ook in de toekomst aan die voorwaarden houden. [appellant] stelt voorts dat hij bij de behandeling van 10 september 2020 heeft begrepen dat als hij kon aantonen dat de eenmanszaak niet meer verlieslijdend zou zijn, hij die eenmanszaak kon blijven aanhouden. Indien hij dit foutief heeft geïnterpreteerd, is hij alsnog bereid de eenmanszaak op te heffen. [appellant] heeft tijdens de eerste gesprekken met de rechtbank en bewindvoerder direct vermeld dat hij buiten een dienstverband eveneens een eenmanszaak dreef. Tijdens die gesprekken is, voor zover hij zich kan herinneren, niet gesproken over opheffing van de eenmanszaak. Pas op 28 februari 2020 zou hij zijn gewaarschuwd omtrent het voortzetten van de eenmanszaak. Hij is waarschijnlijk van de verkeerde conclusie uitgegaan, namelijk dat hij die eenmanszaak mocht voortzetten als die niet meer verliesgevend zou zijn. Hij is niet op de voortgezette behandeling van de zaak op 10 december 2020 verschenen, omdat hij ziek was. [appellant] stelt zich subsidiair op het standpunt dat als de boedelachterstand niet ingelopen kan worden tijdens de looptijd van de schuldsanering, die schuldsanering eventueel verlengd zou kunnen worden.
3.4.
De bewindvoerder heeft het volgende aangevoerd. Gelet op de verslaglegging, het verhoor bij de rechter-commissaris en de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris naar aanleiding van voornoemd verhoor, is het voor de bewindvoerder moeilijk voorstelbaar dat [appellant] er niet van op de hoogte was, dat hij met zijn eenmanszaak diende te stoppen indien hij wilde dat de schuldsanering enige kans van slagen zou hebben. Na indiening van het verzoekschrift in hoger beroep heeft [appellant] op advies van zijn advocaat geprobeerd de eenmanszaak uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Ook heeft hij een factuur van de maker van de website doorgestuurd ter hoogte van € 0,00 met de mededeling dat hij gestopt is met zijn website. Op de site [site] wordt echter nog steeds melding gemaakt van de naam [naam] en worden de contactgegevens van [appellant] vermeld. Verder heeft [appellant] in januari 2021 nog vermeld dat hij zijn werkgebied als bijzonder veldwachter heeft uitgebreid. Voor de bewindvoerder is daarom onduidelijk of [appellant] ook daadwerkelijk met zijn werkzaamheden die hij voorheen via de eenmanszaak afwikkelde is gestopt. [appellant] heeft geen duidelijke informatie verschaft over zijn huidige werkzaamheden als bijzonder veldwachter (tijdens zijn ziekmelding) en eventuele inkomsten daarvan.
Sinds de start van de schuldsanering loopt de communicatie met [appellant] stroef. [appellant] stuurt veel informatie op die voor de schuldsanering niet van belang is (zoals internetlinks of foto’s van zijn opdrachtgever) en stuurt te weinig relevante informatie op of reageert onvoldoende op vragen van bewindvoerder die wel ter zake doen. Ook sinds de eindzitting bij de rechtbank zijn - hoewel daarom is verzocht - nog steeds geen uitkeringsspecificaties ontvangen, terwijl [appellant] al vanaf januari 2021 in de Ziektewet zit. Ter zitting in hoger beroep heeft de bewindvoerder de boedelachterstand becijferd op een bedrag van
€ 8.177,54, waarbij zij uit is gegaan van de Ziektewetuitkering en rekening is gehouden met een bedrag van ongeveer € 600,00 dat in april 2021 nog door [appellant] is betaald. Omdat de bewindvoerder nog steeds geen uitkeringsspecificaties over februari en maart 2021 heeft ontvangen, kan zij de afdracht in die maanden niet exact bepalen. De achterstand kan dus groter zijn. Hoewel [appellant] in december 2020 een voorstel heeft gedaan tot het inlopen van de boedelachterstand - die op dat moment nog € 7.162,73 bedroeg -, is de boedelachterstand nu opgelopen in plaats van afgenomen. Uit de ontvangen bankafschriften blijkt dat het saldo per 24 februari 2021 op beide bankrekeningen van [appellant] in totaal € 590,13 bedroeg, zodat vastgesteld kan worden, dat hij onvoldoende reservering voor het inlopen van de achterstand heeft opgebouwd. Bovendien heeft [appellant] in de tussentijd besloten te zullen stoppen met zijn eenmanszaak, waardoor het voorstel van december 2020 niet meer klopt. Er is geen nieuw voorstel ontvangen, waaruit blijkt dat [appellant] de boedelachterstand tijdig kan inlopen. De bewindvoerder is ook in hoger beroep van mening dat de rechtbank deze schuldsaneringsregeling terecht tussentijds en zonder schone lei heeft beëindigd. De bewindvoerder heeft ook geen vertrouwen in een goed verloop van een verlenging van de schuldsaneringsregeling en zij raadt [appellant] aan om hulp te zoeken, bijvoorbeeld in de vorm van een beschermingsbewind.
3.5.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling (c-grond) en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden (d-grond).
3.5.2.
Het hof is van oordeel dat sprake is van beide gronden, ieder voor zich en ook in onderlinge samenhang beschouwd, op grond van het volgende.
[appellant] heeft tot op heden niet voldaan aan de informatieplicht. Zo ontbreekt ook in hoger beroep de informatie over de beëindiging en financiële afwikkeling van het arbeidscontract bij [bedrijf] . Ook ontbreken nog steeds de uitkeringsspecificaties, terwijl [appellant] in verband met een breuk in zijn voet vanaf januari 2021 een volledige ziektewetuitkering ontvangt.
Voorts heeft [appellant] niet (volledig) aan de afdrachtplicht voldaan, waardoor een boedelachterstand (nieuwe schuld) van ruim € 8.000,00 is ontstaan. Deze achterstand is mogelijk nog hoger, nu de bewindvoerder van [appellant] geen relevante financiële stukken heeft ontvangen over de maanden februari en maart 2021. Zo zouden er mogelijk nog aanvullingen vanuit [bedrijf] kunnen komen, maar daar heeft de bewindvoerder ook geen zicht op gekregen. Tevens is bij de berekening van deze boedelachterstand nog geen rekening gehouden met de contant ontvangen gelden uit de veldwachtersactiviteiten van [appellant] . Het voorstel tot inlopen van de boedelachterstand dat [appellant] in december 2020 heeft gedaan is niet haalbaar gebleken en er is geen nieuw plan van aanpak ingediend.
Gezien de verslagen en van de diverse verhoren die met [appellant] hebben plaatsgevonden ten overstaan van de rechter-commissaris en de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 28 februari 2020, had [appellant] wel degelijk veel eerder moeten begrijpen dat hij met de eenmanszaak moest stoppen. Tot op heden heeft [appellant] onvoldoende inzicht in de financiële situatie van de eenmanszaak gegeven en is voorts onvoldoende duidelijk in hoeverre hij inkomsten uit de (al dan niet hobbymatig uitgevoerde) veldwachterswerkzaamheden heeft ontvangen of nog ontvangt. Wel is de bewindvoerder duidelijk geworden dat de geringe omzet van de eenmanszaak niet opwoog tegen bijvoorbeeld de hoge kosten voor een paar boswachtersschoenen. Dat een verlieslijdende of een (op de geldstromen) niet te controleren onderneming niet geoorloofd is in de schuldsaneringsregeling, is [appellant] al vroeg in het schuldsaneringstraject verteld door de bewindvoerder.
3.5.3.
Het hof ziet geen reden tot verlenging van de schuldsaneringsregeling. De boedelachterstand is inmiddels dermate hoog dat deze niet meer binnen de reguliere looptijd van 36 maanden ingelopen kan worden. De bewindvoerder heeft becijferd dat [appellant]
- naast de reguliere maandelijkse afdracht - een bedrag van € 221,00 per maand extra moet aflossen, om de achterstand in een periode van 37 maanden, de maximale verlengingstermijn, af te kunnen lossen. Dit zou misschien haalbaar zijn als [appellant] snel weer een voltijds baan heeft. Thans is hij echter in afwachting van een operatie aan zijn voet. Wanneer deze operatie plaatsvindt is onzeker en daarna dient nog rekening te worden gehouden met een herstelperiode. Deze situatie biedt geen perspectief voor het daadwerkelijk kunnen inlopen van de boedelachterstand. Daarbij heeft [appellant] zelf geen (nieuw) plan van aanpak om de achterstand in te halen ingediend. Gezien de tekortkomingen van [appellant] gedurende het schuldsaneringstraject heeft het hof, net als de bewindvoerder, niet het vertrouwen dat hij vanaf nu wel zal voldoen aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling en de achterstand zal inlopen.
3.5.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd dient te worden, zonder verlening van de schone lei.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
Uit HR 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:351 (3.1.3 tweede alinea) blijkt nog het volgende:

In dit licht moet art. 350 lid 5 Fw aldus worden verstaan dat het slechts bedoelt de rechter de verplichting op te leggen om in het in die bepaling genoemde geval (zie hiervoor in 3.1.2) het faillissement uit te spreken, met ingang van de dag waarop zijn uitspraak in kracht van gewijsde gaat. Anders dan het hof heeft geoordeeld, treedt het in art. 350 lid 5 Fw genoemde faillissement dus niet van rechtswege in als het daarin genoemde geval zich voordoet, maar is daarvoor steeds een uitspraak van de rechter vereist – evenals in de andere in de Faillissementswet geregelde gevallen waarin grond voor een faillissement bestaat –, die dient te berusten op de vaststelling dat het daarin genoemde geval zich voordoet. Hetgeen art. 350 lid 5 Fw beoogt te waarborgen (zie hiervoor in 3.1.2), is daarmee ook afdoende verzekerd.”
De uitspraak van de rechtbank in de onderhavige zaak (onder 2.7 en dictum) moet aldus worden begrepen dat ook uitdrukkelijk het faillissement van [appellant] is uitgesproken en wel per het moment dat - thans - deze uitspraak in hoger beroep in kracht van gewijsde zal gaan. Deze beslissing wordt derhalve evenzeer bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en R.L.G. Kraaijvanger en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2021.