Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[de vennootschap 2] ,
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 18 december 2018 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast (deze comparitie is op verzoek van partijen niet doorgegaan);
- de memorie van grieven in principaal appel met producties (waaronder ook begrepen producties 3 en 4, door [appellant] overgelegd ten behoeve van de comparitie na aanbrengen);
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- de digitaal gehouden comparitie van partijen, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd en waarvan proces-verbaal is opgemaakt;
- de bij brief en H-formulier van 22 januari 2021 door [appellant] toegezonden producties 14 tot en met 19, die bij comparitie in het geding zijn gebracht;
- de bij brief en H-formulier van 26 januari 2021 en bij H-formulier van 5 februari 2021 door [de vennootschap 1] toegezonden producties 9 en 10, resp. 11, die bij comparitie in het geding zijn gebracht;
- de mededeling van partijen op de rol van 9 maart 2021 dat zij niet tot een schikking zijn gekomen met daarbij het herhaalde verzoek van de zijde van [appellant] om [de vennootschap 2] te mogen oproepen;
- de brief van 15 maart 2021 van de advocaat van [de vennootschap 1] , waarin opnieuw bezwaar wordt gemaakt tegen dat verzoek van [appellant] en de brief van 15 maart 2021 van de advocaat van [appellant] met een reactie op dat bezwaar.
6.De beoordeling
- De activiteit van [de vennootschap 1] is het verzorgen van interne en externe logistieke processen en het bemiddelen bij het verrichten van transportdiensten, zowel op nationaal als op internationaal niveau.
- Partijen hebben op 3 april 2006 een agentuurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten op grond waarvan [appellant] als handelsagent voor [de vennootschap 1] werkzaamheden heeft verricht.
- In artikel 10.1 van de agentuurovereenkomst zijn partijen de toepasselijkheid van Duits recht overeengekomen.
- In artikel 10.2 van de agentuurovereenkomst zijn partijen overeengekomen dat de rechtbank die rechtsmacht heeft over de vestigingsplaats van [de vennootschap 1] de bevoegde rechter is in geschillen die voortvloeien uit de agentuurovereenkomst.
- Bij brief van 31 januari 2014 heeft [de vennootschap 1] [appellant] medegedeeld dat de agentuurovereenkomst door haar is opgezegd bij brief van 13 november 2013 tegen 31 mei 2014. Zij heeft [appellant] voorts medegedeeld dat zij de agentuurovereenkomst ‘vorsorglich’ nogmaals opzegt. [appellant] heeft de brief van 31 januari 2014 ontvangen.
- a. € 816,80 aan kilometervergoeding;
- b. € 12.765,19 aan facturen inzake Daimler;
- c. € 1.089,38, € 2.064,44 en € 34.508,98 aan bonus over resp. 2009, 2011 en 2013;
- d. € 3.561,93 aan provisie over de periode november 2013 tot februari 2014, althans subsidiair de resterende provisie over die periode, vast te stellen door een deskundige;
- e. € 21.665,94 aan vergoeding voor misgelopen provisie over de periode februari tot en met augustus 2014;
- f. € 88.667,74 incl. btw aan klantenvergoeding, door partijen ook wel goodwill genoemd;
- g. € 3.867,90 aan incassokosten;
- h. de Duitse wettelijke handelsrente over a., b. en c. vanaf de vervaldatum van de onderliggende facturen; de Duitse wettelijke handelsrente vanaf 1 maart 2014 over d. en vanaf 1 september 2014 over e. en de Duitse wettelijke rente vanaf 1 september 2014, althans 1 mei 2015 over f.
- dat zij op 2 mei 2014 € 6.000,-- aan [appellant] betaald heeft en
- dat en wanneer de opzeggingsbrief van 13 november 2013 door [appellant] ontvangen is.
- € 798,33 vermeerderd met de Duitse wettelijke handelsrente vanaf 1 mei 2015 (inzake Daimler);
- € 894,27 vermeerderd met de Duitse wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2014 (inzake provisie november 2013-februari 2014);
- € 7.192,36 (inzake schadevergoeding februari tot en met mei 2014) en € 18.894,27 (inzake schadevergoeding juni tot en met augustus 2014), is samen € 26.086,63, vermeerderd met de Duitse wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2014.
De onderneming uit de zakelijke verbinding met een nieuwe klant die door handelsagent is geworven ook na beëindiging van het contract aanzienlijke voordelen heeft en
De betaling van een compensatie, alle omstandigheden in aanmerking nemende, met name de door handelsagent gederfde provisies uit zaken met deze klant, hem billijkheidshalve toekomt.
berekeningovergelegd van de klantenvergoeding en ieder een legal opinion (van [naam 1] voor [appellant] en van [bedrijf] voor [de vennootschap 1] ).
[website]uit op € 74.510,70. Daarbij is de vuistregel gehanteerd dat het ondernemersvoordeel in beginsel even hoog is als het provisieverlies van de agent. [appellant] heeft in hoger beroep niet langer het standpunt ingenomen dat over dat bedrag btw moet worden berekend. [appellant] (zijn adviseur [naam 1] ) heeft met verwijzing naar § 89b HGB eerst berekend hoe hoog zijn provisie in 2013 (het laatste jaar voor het einde van de agentuurovereenkomst) was, vervolgens dat bedrag van € 66.970,71 als uitgangspunt genomen voor de geprognotiseerde provisie in de vijf jaren daarna, waarbij hij per jaar 20% wegens natuurlijk verloop van die geprognotiseerde provisie (churn rate) heeft afgetrokken en tot slot het totaal over vijf jaar heeft opgeteld. Dat levert een bedrag op van
House-Accounts. House-Accounts betreffen klanten die door [appellant] bediend werden in die zin dat [de vennootschap 1] op centraal niveau het contract met de klant afsloot en dat [appellant] - kort gezegd - zorgde voor de implementatie en de projectopvolging met één klantbezoek per kwartaal, aldus [de vennootschap 1] . Bij House-Accounts is geen sprake van saleswerkzaamheden door [appellant] en daarom worden deze volgens [de vennootschap 1] , met verwijzing naar de legal opinion van [bedrijf] , gelet op § 89b HGB niet meegenomen in de berekening van de klantenvergoeding.
billijkheidscorrectiemoet worden toegepast, zoals [de vennootschap 1] heeft gesteld. Voor wat betreft hetgeen door [de vennootschap 1] is gesteld met betrekking tot het meenemen van klanten door [appellant] naar EF Express (dat door [de vennootschap 1] in 2017 is overgenomen) en met betrekking tot de gestelde omzetdaling in 2014 wordt verwezen naar 6.7.2. Overige argumenten voor het toepassen van een billijkheidscorrectie zijn door [de vennootschap 1] niet aangevoerd.
- a. Heeft bedoelde inzage door [appellant] in de boekhouding/bestanden plaatsgevonden?
- b. Tot welk resultaat heeft dit geleid?
- c. Indien geen inzage heeft plaatsgevonden en/ of geen overeenstemming is bereikt over de vordering met betrekking tot de door [appellant] verdiende provisie over november 2013 tot en met januari 2014, dienen partijen zich uit te laten over de naam van de te benoemen deskundige en diens kwalificatie, bij voorkeur na onderling overleg en eensluidend, en de aan de deskundige te stellen vragen.
cursief) geformuleerd in 6.10.1., zij het dat het bij
vraag c.gaat om
de vordering over februari tot en met augustus 2014.
7.De uitspraak
1 juni 2021ambtshalve peremptoir voor memorie aan de zijde van
beide partijenvoor – uitsluitend – antwoord op de in 6.10.1. en 6.13.1. (
in cursief) gestelde vragen;