ECLI:NL:GHSHE:2021:1357

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
200.281.247_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake herroepen testament en wilsbekwaamheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door twee appellanten, broer en zus, tegen een notaris en een huisarts. De appellanten betwisten de wilsbekwaamheid van hun overleden moeder, die een testament heeft herroepen. In het herroepen testament waren de appellanten als enige erfgenamen benoemd, maar in het laatste testament zijn zij samen met andere nichten en neven benoemd tot erfgenamen voor gelijke delen. De appellanten stellen dat hun moeder wilsonbekwaam was ten tijde van het herroepen van het testament en eisen inzage in het medisch dossier van hun moeder en een afschrift van het herroepen testament. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg alle vorderingen van de appellanten afgewezen, omdat er geen voldoende zwaarwegend belang is aangetoond voor het doorbreken van het beroepsgeheim van de huisarts en omdat de notaris geen reden had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de moeder. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims. Het hof concludeert dat de appellanten niet zijn onterfd en dat hun belangen niet zwaarder wegen dan de vertrouwelijkheid van het herroepen testament. De vorderingen worden afgewezen en de appellanten worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.281.247/01
arrest van 4 mei 2021
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. A.M.C.C. Verblackt te Breda,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,notaris, met kantoor te [kantoorplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2],
huisarts, met praktijk te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als de notaris respectievelijk de huisarts,
advocaat van de notaris: mr. V.J.N. van Oijen te Amsterdam,
advocaat van de huisarts: mr. T.A.M. van Oosterhout te Utrecht,
op het bij exploten van dagvaarding van 2 juli 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 9 juni 2020, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in kort geding gewezen tussen [appellanten] als eisers en de notaris en de huisarts als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/372060 / KG ZA 20-238)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven met wijziging van eis
  • de memorie van antwoord van de notaris
  • de memorie van antwoord van de huisarts
  • de schriftelijke toelichting van [appellanten]
  • de schriftelijke toelichting van de notaris
  • de schriftelijke toelichting van de huisarts
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De feiten

In dit hoger beroep gaat het hof uit van de feiten die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld in het bestreden vonnis onder 3.1. Voor zover relevant vult het hof de opsomming aan met enkele andere feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.
[appellanten] zijn broer en zus van elkaar. Hun moeder is [moeder van appellanten] (hierna: de moeder). De moeder had een zus [zus van de moeder/erflaatster] ( [zus van de moeder/erflaatster] ) en een broer, ‘ [broer van de moeder] ’ genoemd ( [broer van de moeder] ). [zus van de moeder/erflaatster] had geen kinderen.
3.2.
[zus van de moeder/erflaatster] heeft op 29 september 2006 een testament laten maken. Op 23 juni 2016 heeft zij een nieuw testament laten maken. Dit testament is verleden door de notaris. In dit laatste testament heeft [zus van de moeder/erflaatster] het eerdere testament herroepen en [appellanten] en haar andere nicht en drie neven benoemd tot haar enige erfgenamen, ieder voor 1/6e deel. [broer van de moeder] is benoemd tot executeur.
3.3.
Bij beschikking van 4 juli 2017 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op het eigen verzoek van [zus van de moeder/erflaatster] een bewind ingesteld over al haar goederen en een mentorschap over [zus van de moeder/erflaatster] . Op verzoek van [zus van de moeder/erflaatster] is [broer van de moeder] benoemd tot bewindvoerder en mentor. In de beschikking is onder meer overwogen:
‘2.2 Uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting is voldoende aannemelijk geworden dat de rechthebbende als gevolg van de lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is zelf ten volle haar belangen van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke aard behoorlijk waar te nemen, reden waarom de kantonrechter het verzoek zal inwilligen.
2.3
Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat rechthebbende in staat is om zelf aan de bewindvoerder toestemming te geven voor het doen van beschikkingshandelingen. De rechthebbende wordt in staat geacht de rekening en verantwoording ter goedkeuring te ondertekenen.’
3.4.
[zus van de moeder/erflaatster] is op 28 januari 2019 overleden.
3.5.
[appellanten] hebben daarna aan de (voorganger van de) huisarts inzage gevraagd in het medisch dossier van [zus van de moeder/erflaatster] en de notaris verzocht om een afschrift van het herroepen testament. De huisarts en de notaris hebben inzage en afschrift geweigerd met een beroep op hun geheimhoudingsplicht.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1.
In de onderhavige procedure hebben [appellanten] in kort geding gevorderd:
1. de notaris te veroordelen om binnen één week na de betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte aan [appellanten] van:
a. (primair) een afschrift van het testament van mevrouw [zus van de moeder/erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006;
b. (subsidiair) een uittreksel van het testament van mevrouw [zus van de moeder/erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006, van het deel van dat testament dat betrekking heeft op omvang van het erfdeel van [appellanten] ;
c. (meer subsidiair) een schriftelijke verklaring van de notaris inhoudende de concrete omvang van het erfdeel van [appellanten] in het testament van mevrouw [zus van de moeder/erflaatster] (erflaatster) d.d. 29 september 2006; zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat de notaris niet aan het hiervoor gevorderde voldoet, met veroordeling van de notaris in de kosten van dit geding;
2. de notaris te veroordelen om binnen één week na de betekening van dit vonnis over te gaan tot het verstrekken aan [appellanten] van de concrete informatie omtrent de wijze waarop hij de wilsbekwaamheid van mevrouw [zus van de moeder/erflaatster] (erflaatster) ten tijde van het opmaken en passeren van het testament d.d. 23 juni 2016 heeft vastgesteld, alsmede de concrete omstandigheden, waaronder het testament is verleden, waarbij de notaris concreet en volledig antwoord dient te geven op de volgende vragen:
a. hoe vaak en op welke dag(en) is erflaatster naar zijn kantoor gekomen, in verband met het opmaken en passeren van het testament d.d. 23 juni 2016?;
b. door wie is/zijn de afspraak/afspraken met hem en/of zijn kantoor ter zake het tweede testament gemaakt?;
c. of en zo ja, door wie werd erflaatster bij deze afspraak/afspraken vergezeld?;
d. waren er bij de inhoudelijke bespreking(en) met erflaatster over het wijzigen van haar testament derden aanwezig en/of betrokken en zo ja, welke persoon/personen waren dat?;
e. op welke dag en op welke wijze (in persoon aan erflaatster of via een derde, per
e-mail of per post) is de conceptakte aan erflaatster doen toekomen?;
f. indien de conceptakte per post of email is verzonden, naar welk adres de conceptakte is verzonden?;
g. indien de akte in persoon aan en/of via een derde is verstrekt, aan welke persoon de akte is verstrekt?;
h. welke vragen heeft de notaris concreet aan erflaatster gesteld voorafgaand aan het passeren van de akte;
i. indien erflaatster bij haar bezoek)en) aan het kantoor van de notaris vergezeld werd door een derde, welke vragen heeft de notaris concreet gesteld aan deze derde?;
j. op welke concrete wijze heeft de notaris de wilsbekwaamheid van erflaatster beoordeeld en vastgesteld;
zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat de notaris niet aan het hiervoor gevorderde voldoet, met veroordeling van de notaris in de kosten van dit geding;
3. de huisarts te veroordelen om binnen één week na de betekening van dit vonnis over te gaan tot afgifte van een afschrift aan [appellanten] van het ten aanzien van mevrouw [zus van de moeder/erflaatster] (erflaatster) opgebouwde medisch zorgdossier, althans van het deel daarvan dat betrekking heeft op de periode tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat de huisarts niet aan het hiervoor gevorderde voldoet, met veroordeling van de huisarts in de kosten van dit geding;
4. de notaris en de huisarts hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure, met bepaling dat de notaris en de huisarts de wettelijke rente over de gevorderde kosten verschuldigd zijn vanaf de tiende dag na de dagtekening van dit vonnis, indien deze kosten niet binnen deze termijn zullen zijn voldaan.
4.2.
De notaris en de huisarts hebben gemotiveerd verweer gevoerd. De stellingen en verweren van partijen komen hierna aan de orde, voor zover in hoger beroep van belang.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter alle vorderingen afgewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1.
[appellanten] hebben in hoger beroep veertien grieven aangevoerd.
Zij hebben geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het toewijzen van de volgende, gewijzigde vorderingen:
‘Ten aanzien van de Notaris:
1. Geïntimeerde sub 1 (de notaris) te veroordelen om binnen een week na betekening van de uitspraak in hoger beroep aan [naam 1] en [naam 2] een schriftelijke verklaring te verstrekken, waarin de notaris verklaard of/dat [naam 1] en [naam 2] als erfgenamen benoemd zijn in het testament van erflaatster van 29 september 2006, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat gedaagde niet aan het hiervoor gevorderde voldoet;
2. Indien en voor zover geïntimeerde sub 1 (de notaris) in de sub 1 gevorderde verklaring zal verklaren dat [naam 1] en [naam 2] als erfgenamen benoemd zijn in het testament van erflaatster van 29 september 2006, geïntimeerde sub 1 (de notaris) tevens te veroordelen om binnen een week na betekening van de uitspraak in hoger beroep aan [naam 1] en [naam 2] een schriftelijke verklaring te verstrekken over de concrete omvang van het erfdeel van [naam 1] en [naam 2] in het testament van erflaatster van 29 september 2006, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat gedaagde niet aan het hiervoor gevorderde voldoet;
3. Indien en voor zover geïntimeerde sub 1 de notaris in de sub 2 gevorderde verklaring zal
verklaren dat het aandeel van [naam 1] en [naam 2] in dat testament groter is dan 1/6 deel,
geïntimeerde sub 1 (de notaris) tevens te veroordelen om binnen een week na betekening
van de uitspraak in hoger beroep aan [naam 1] en [naam 2] te verstrekken:
a. Een volledig afschrift van het testament van erflaatster van 29 september 2006, in het
geval [naam 1] en [naam 2] in dat testament als enige erfgenamen zijn genoemd;
4. Een uittreksel van het testament van erflaatster van 29 september 2006, in het geval [naam 1] en [naam 2] in dat testament niet als enige erfgenamen zijn genoemd,, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat gedaagde niet aan het hiervoor gevorderde voldoet;
Ten aanzien van de huisarts:
5. geïntimeerde sub 2 (de huisarts) te veroordelen om binnen één week na de betekening van de uitspraak in Hoger Beroep over te gaan tot afgifte van een afschrift aan eisers van het ten aanzien van mevrouw [zus van de moeder/erflaatster] (erflaatster) opgebouwde medische zorgdossier, althans van het deel daarvan dat betrekking heeft op de periode tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag of deel daarvan dat gedaagde niet aan het hiervoor gevorderde voldoet;
Ten aanzien van zowel de huisarts als de notaris:
6. Geïntimeerden ieder afzonderlijk te veroordelen in de kosten in beide instanties en voorts met bepaling dat geïntimeerden de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zijn vanaf de 10e dag na dagtekening van het te dezen te wijzen arrest, indien deze kosten niet binnen deze termijn zullen zijn voldaan’.
Inleiding
5.2.
In het kort gaat het in deze zaak erom dat [appellanten] menen dat [zus van de moeder/erflaatster] in het herroepen testament alleen hen tot erfgenamen had benoemd, en niet de andere nicht en neven. Zij gaan ervan uit dat hun dus in het herroepen testament een groter erfdeel was toegekend dan in het laatste testament, namelijk ieder de helft van de nalatenschap in plaats van 1/6e deel. Zij stellen dat [zus van de moeder/erflaatster] bij het laatste testament wilsonbekwaam was en wensen dit testament te laten vernietigen. Met het oog hierop willen [appellanten] dat de notaris hun inlichtingen verstrekt over de inhoud van het herroepen testament en hun daarvan een afschrift of uittreksel verstrekt voor het geval hun erfdeel volgens het herroepen testament groter was dan ieder 1/6e deel. Van de huisarts willen [appellanten] inzage in het medisch dossier van [zus van de moeder/erflaatster] , in verband met het bewijs van de wilsonbekwaamheid van [zus van de moeder/erflaatster] .
5.3.
De voorzieningenrechter heeft alle vorderingen van [appellanten] afgewezen.
5.4.
Ten aanzien van de huisarts heeft de voorzieningenrechter overwogen, kort gezegd, dat er geen voldoende zwaarwegend belang is dat het doorbreken van het medisch beroepsgeheim rechtvaardigt. Bovendien zijn er volgens de voorzieningenrechter geen concrete aanwijzingen dat [zus van de moeder/erflaatster] bij het maken van het testament wilsonbekwaam was. Verder is niet aannemelijk dat [zus van de moeder/erflaatster] bij leven aan [appellanten] toestemming zou hebben verleend om haar medisch dossier in te zien en is evenmin aannemelijk dat [appellanten] de beweerde wilsonbekwaamheid niet op andere wijze kunnen bewijzen.
5.5.
De grieven II tot en met VIII hebben betrekking op de beslissingen die de voorzieningenrechter heeft genomen over het beroepsgeheim van de huisarts.
5.6.
Ten aanzien van de notaris heeft de voorzieningenrechter overwogen, eveneens kort gezegd, dat niet aannemelijk is geworden dat [appellanten] een recht aan het herroepen testament kunnen ontlenen, zij hebben alleen vermoedens. Verder had de notaris bij het verlijden van het testament geen reden om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van [zus van de moeder/erflaatster] en is niet aannemelijk gemaakt dat [zus van de moeder/erflaatster] wilsonbekwaam was.
5.7.
De grieven X tot en met XIV gaan over het beroepsgeheim van de notaris.
5.8.
De overige grieven hebben betrekking op het vaststellen van de feiten (grief I) en de proceskosten (grieven IX en XV).
Het beroepsgeheim van de huisarts
5.9.
Het hof bespreekt de grieven II tot en met VIII gezamenlijk.
5.10.
Krachtens art. 7:457 BW draagt de hulpverlener zorg dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Dit beroepsgeheim geldt ook na de dood van de patiënt. Op de plicht tot geheimhouding zijn echter uitzonderingen mogelijk. Op 1 januari 2020 is art. 7:458a BW in werking getreden. Dit artikel luidt, voor zover hier van belang:
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 verstrekt de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt aan:
a. een persoon ten behoeve van wie de patiënt bij leven toestemming heeft gegeven indien die toestemming schriftelijk of elektronisch is vastgelegd;
b. (…);
c. een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.
2. (…)
3. Op grond van dit artikel worden uitsluitend gegevens verstrekt voor zover deze betrekking hebben op de grond waarvoor inzage wordt verleend.
5.11.
[zus van de moeder/erflaatster] heeft bij haar leven geen toestemming gegeven ten behoeve van [appellanten] voor inzage in haar medisch dossier dat bij de huisarts berust (art. 7:458a lid 1, aanhef en onder a, BW). De huisarts mag [appellanten] daarom alleen inzage in of afschrift van gegevens uit het medisch dossier van [zus van de moeder/erflaatster] verstrekken, indien [appellanten] daarbij een zwaarwegend belang hebben en aannemelijk maken dat dit belang zonder inzage of afschrift mogelijk wordt geschaad, terwijl inzage of afschrift noodzakelijk is voor het behartigen van dit belang (art. 7:458a lid 1, aanhef en onder c, BW). Deze regel bestond volgens vaste rechtspraak al onder het vóór 1 januari 2020 geldende recht.
5.12.
Het gaat er dus om of [appellanten] een zwaarwegend belang hebben bij inzage of afschrift dat het doorbreken van het beroepsgeheim van de huisarts rechtvaardigt. Een zwaarwegend belang kan zijn gelegen in de wens om een testament te laten vernietigen (Kamerstukken II, 2017-2018, 34 994, nr. 3, p. 11-14). Daarvan is in het algemeen sprake indien een testament (recent) is gewijzigd waardoor betrokkenen zijn onterfd. Als er tevens concrete aanwijzingen zijn om te vermoeden dat de erflater ten tijde van het wijzigen van het testament wilsonbekwaam was, kan dit het doorbreken van het beroepsgeheim van de huisarts rechtvaardigen. Anders dan [appellanten] lijken te veronderstellen, wordt hiermee niet de eis gesteld dat de wilsonbekwaamheid moet vaststaan of aannemelijk moet zijn. Wel moet voldoende zijn aangevoerd om een vermoeden van wilsonbekwaamheid te rechtvaardigen.
5.13.
In dit geval zijn [appellanten] door het laatste testament niet onterfd. Zij zijn door het testament benoemd als (mede-)erfgenamen. Het staat ook niet vast dat zij een kleiner erfdeel ontvangen door het herroepen van het eerdere testament. In wezen hebben [appellanten] slechts de veronderstelling dat dit zo is. Zij kennen immers de inhoud van het herroepen testament niet. Zelfs als zij uit uitlatingen die [zus van de moeder/erflaatster] ten tijde van het maken van het herroepen testament hebben begrepen dat zij een groter erfdeel zouden ontvangen dan op grond van het laatste testament het geval is, wil dit niet zeggen dat [zus van de moeder/erflaatster] destijds heeft gedaan wat zij volgens [appellanten] heeft gezegd. Zij kan haar redenen hebben gehad om iets dergelijks tegen [appellanten] te zeggen, maar het tegelijk anders te regelen. Overigens stellen [appellanten] niet dat [zus van de moeder/erflaatster] tegen hen heeft gezegd dat zij erfgenamen zouden worden voor ieder de helft van haar nalatenschap, althans een groter deel dan 1/6e. Zij stellen alleen dat [zus van de moeder/erflaatster] hen om hun paspoort heeft gevraagd en heeft gezegd dat zij hen samen in haar testament zou benoemen. Het volgt evenmin uit de beweerde uitlating van een medewerker van de notaris, [medewerker van de notaris] . Volgens [appellanten] heeft deze medewerker na het overlijden van [zus van de moeder/erflaatster] aan [appellante] bevestigd dat zij samen met één andere persoon in het herroepen testament tot erfgenaam was benoemd. Daargelaten dat de notaris deze uitlating weerspreekt, maken [appellanten] niet duidelijk op grond waarvan moet worden aangenomen dat de aan [medewerker van de notaris] toegeschreven uitlatingen waar zijn. Het enkele feit dat deze medewerker is verbonden aan het kantoor van de notaris, betekent niet dat hij wetenschap heeft van de inhoud van alle akten die behoren tot het protocol van de notarissen van dat kantoor. De uitlatingen zeggen overigens ook niets over de grootte van de erfdelen van [appellanten] . Het is dus speculatie.
5.14.
Het hof merkt nog op dat als het beroepsgeheim van de notaris hem belet om beweringen van [appellanten] tegen te spreken, [appellanten] daar niet met succes de conclusie aan kunnen verbinden dat de beweringen bij gebreke van tegenspraak voor waar moeten worden gehouden. Dit geldt dus ook waar de notaris met een beroep op zijn beroepsgeheim de beweringen van [appellanten] over hun erfdeel volgens het herroepen testament niet tegenspreekt.
5.15.
Het hof voegt ten overvloede hieraan toe dat [appellanten] over de omvang van de nalatenschap niets hebben aangevoerd, zodat niet duidelijk is of zij een zwaarwegend financieel belang hebben.
5.16.
Het hof is verder voorshands van oordeel dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn om te vermoeden dat [zus van de moeder/erflaatster] ten tijde van het maken van het testament, waarbij het eerdere testament is herroepen, wilsonbekwaam was. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.17.
[zus van de moeder/erflaatster] was ten tijde van het maken van het testament handelingsbekwaam. Ook waren haar goederen niet onder bewind gesteld. Het uitgangspunt is daarom dat zij in staat was haar wil te bepalen. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat het er in dit geval niet om gaat of [zus van de moeder/erflaatster] in alles haar wil kon bepalen, maar alleen of zij daartoe in staat was ten aanzien van het laatste testament, en dan in het bijzonder het benoemen van alle nichten en neven tot erfgenamen voor gelijke delen. Het is immers alleen deze regeling waartegen [appellanten] bezwaren hebben.
5.18.
Het hof acht in dit verband in de eerste plaats van belang dat deze regeling eenvoudig is te begrijpen: alle nichten en neven, en allen evenveel. [zus van de moeder/erflaatster] behoefde dus bij het maken van het laatste testament op dit punt geen complexe regeling te doorgronden. Het is bovendien geen ongebruikelijke regeling, zoals de notaris heeft opgemerkt. Het hof voegt eraan toe dat de regeling gebruikelijker overkomt en minder vragen oproept dan een regeling waarbij de ene nicht of neef wordt bevoordeeld boven de andere.
5.19.
[appellanten] hebben beschreven dat [zus van de moeder/erflaatster] sinds 2015 verwarder en vergeetachtiger werd, zich minder goed verzorgde en haar huishouden ging verwaarlozen. Zij nam meer afstand van haar omgeving, aldus [appellanten] . Zij wijzen in dit verband op verklaringen van diverse personen. Bovendien was [zus van de moeder/erflaatster] vanaf 2015 onder behandeling van de afdeling psychologie/geriatrie, specifiek de geheugenpoli. Zij kreeg ook medicijnen. In april 2016 is haar rijbewijs niet verlengd. In mei of juni 2016 heeft zij tegen een vriendin gezegd dat ze met [broer van de moeder] naar de notaris moest, maar volgens de vriendin wist ze niet te zeggen waarvoor.
5.20.
Al deze omstandigheden zijn niet voldoende om het vermoeden te rechtvaardigen dat [zus van de moeder/erflaatster] bij het maken van het testament de eenvoudige en niet ongebruikelijke regeling die daarin is opgenomen, niet heeft kunnen begrijpen en haar wil daarover niet heeft kunnen bepalen. Ook als zij bij tijd en wijle in de war was, haar geheugen minder werd en zij medicijnen gebruikte, brengt dit niet mee dat zij niet in staat was om in een gesprek met de notaris mee te delen wat haar uiterste wil was en om, al dan niet na uitleg door de notaris, te begrijpen dat de regeling in het testament inhield dat alle nichten en neven als erfgenamen evenveel zouden ontvangen en om te bepalen of zij het daarmee eens was of niet. Dit wordt niet anders indien [broer van de moeder] of een ander voor [zus van de moeder/erflaatster] een afspraak bij de notaris heeft gemaakt. Evenmin als zou komen vast te staan dat destijds al sprake was van enige vorm van een ziekte, zoals Alzheimer. Het is niet zo dat ieder die aan een dergelijke ziekte lijdt, op geen moment en in geen enkel opzicht (voldoende) in staat is zijn wil te bepalen.
5.21.
In dit verband is ook van belang wat de notaris heeft verklaard over de gang van zaken bij het maken van het testament. Volgens de notaris was de gang van zaken als volgt. De notaris heeft op 9 juni 2016 met [zus van de moeder/erflaatster] gesproken. Daarbij was geen ander aanwezig. In dit gesprek heeft [zus van de moeder/erflaatster] haar wensen kenbaar gemaakt. Aan de hand daarvan is een ontwerp van het testament opgemaakt. Op 13 juni 2016 is het ontwerp van het testament naar het woonadres van [zus van de moeder/erflaatster] gezonden. Op 23 juni 2016 is [zus van de moeder/erflaatster] weer bij de notaris gekomen voor het verlijden van het testament. Het verlijden heeft ongeveer 40 minuten geduurd, waarbij alleen [zus van de moeder/erflaatster] en de notaris aanwezig waren. De notaris heeft daarbij het testament toegelicht, uitgelegd wat het testament inhield en zich ervan vergewist dat [zus van de moeder/erflaatster] dit begreep. De notaris had geen enkele aanwijzing dat [zus van de moeder/erflaatster] niet wilsbekwaam was en evenmin enige twijfel over haar wilsbekwaamheid. Concrete feiten of omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat de lezing van de notaris onjuist is, hebben [appellanten] niet aangedragen.
5.22.
Het hof tekent hierbij aan dat het (verder) toepassen van het zogenoemde Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening van de KNB pas aan de orde zou zijn gekomen als de notaris reden had om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van [zus van de moeder/erflaatster] . In de regel wordt aangenomen dat het moet gaan om gerede twijfel. Dat de notaris gerede twijfel moest hebben, volgt niet uit de stellingen van [appellanten] . De indicatoren die volgens het Stappenplan aanleiding kunnen zijn voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid, wezen daar ook niet op.
5.23.
De indruk die de notaris kennelijk bij het maken van het testament over de wilsbekwaamheid van [zus van de moeder/erflaatster] heeft opgedaan, past bij hetgeen de kantonrechter ongeveer een jaar later heeft overwogen in de beschikking, waarbij de goederen van [zus van de moeder/erflaatster] onder bewind zijn gesteld:
‘Ter zitting is de kantonrechter gebleken dat rechthebbende in staat is om zelf aan de bewindvoerder toestemming te geven voor het doen van beschikkingshandelingen. De rechthebbende wordt in staat geacht de rekening en verantwoording ter goedkeuring te ondertekenen.’
Als [zus van de moeder/erflaatster] volgens de kantonrechter toen nog in staat was om toestemming te geven voor beschikkingshandelingen, valt te minder in te zien dat zij een jaar daarvoor haar wil niet heeft kunnen bepalen ten aanzien van de eenvoudig te begrijpen, niet ongebruikelijke, uiterste wilsbeschikking die in het laatste testament is opgenomen. Bovendien heeft de kantonrechter [zus van de moeder/erflaatster] gevolgd in haar kennelijke wens om [broer van de moeder] te benoemen tot bewindvoerder en mentor.
5.24.
Alles bij elkaar komt het hof tot de volgende conclusie. Hetgeen [appellanten] hebben beschreven, wijst wellicht erop dat [zus van de moeder/erflaatster] zich bevond in een proces waarbij haar geestelijke vermogens afnamen. Uit de beschrijving kan echter niet worden opgemaakt dat [zus van de moeder/erflaatster] zich in een zodanige fase van dat proces bevond, dat zij niet meer in staat was om haar wil te bepalen ten aanzien van de eenvoudige en in het algemeen gebruikelijk te achten wens om alle nichten en neven in gelijke mate te laten delen in de nalatenschap. Het is met name dit laatste aspect, het kunnen bepalen van de wil ten aanzien van deze ene concrete wens, waaraan [appellanten] onvoldoende recht doen als zij stellen dat hun beschrijving van de feitelijke situatie een vermoeden van wilsonbekwaamheid rechtvaardigt.
5.25.
De slotsom ten aanzien van het beroepsgeheim van de huisarts is dat een zwaarwegend belang bij het doorbreken van het beroepsheim voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt en het doorbreken bovendien niet wordt gerechtvaardigd door concrete aanwijzingen dat [zus van de moeder/erflaatster] buiten staat was haar wil te bepalen ten aanzien van het maken van het testament dat [appellanten] willen laten vernietigen. De vorderingen van [appellanten] tegen de huisarts zijn dus terecht afgewezen.
5.26.
Bij deze stand van zaken behoeft het hof niet te beoordelen of het verstrekken van de verlangde gegevens noodzakelijk is voor het behartigen van het belang van [appellanten] .
5.27.
De grieven II tot en met VIII falen.
Het beroepsgeheim van de notaris
5.28.
Het hof bespreekt de grieven X tot en met XIV gezamenlijk.
5.29.
Het herroepen testament behoort tot het protocol van de notaris. Voor zover [appellanten] een recht op een afschrift van het testament hebben, behoort de notaris hun dit te verstrekken.
5.30.
De notaris is, voor zover niet bij of krachtens de wet anders is bepaald, verplicht geheim te houden al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheid als zodanig kennis neemt (art. 22 van de Wet op het notarisambt, hierna: Wna). Artikel 49 Wna bepaalt aan wie de notaris afschriften, uittreksels en grossen geeft van akten die tot zijn protocol behoren:
‘1. Voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald, geeft
de notaris van de tot zijn protocol behorende notariële akten:
a. a) afschriften, uittreksels en grossen uit aan partijen bij de akte en aan degenen die een recht ontlenen aan de akte indien de gehele inhoud van de akte van rechtstreeks belang
is voor dat recht;
b) al dan niet in executoriale vorm uitgegeven uittreksels uit aan degenen die aan een deel van de inhoud van de akte een recht ontlenen, doch alleen voor wat betreft dat gedeelte
van de akte dat rechtstreeks van belang is voor dat recht;
c) afschriften, uittreksels en grossen uit aan de rechtverkrijgenden onder algemene titel van de onder a en b genoemde partij of rechthebbende.
Het uittreksel moet woordelijk gelijkluidend zijn met de overgenomen gedeelten van de akte. Het moet het hoofd en het slot van de akte vermelden en tot slot hebben de woorden: Uitgegeven voor woordelijk gelijkluidend uittreksel.
2. Onder degene die een recht ontleent aan de inhoud van de akte als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt mede begrepen degene die door een uiterste wilsbeschikking een erfrechtelijke aanspraak heeft verloren, doch slechts ten aanzien van het desbetreffende onderdeel van die wilsbeschikking.
3. Van de niet tot zijn protocol behorende akten en stukken mag de notaris afschriften en uittreksels uitgeven aan degenen die over de akte of het stuk beschikken.
4. Degene die op grond van dit artikel recht heeft op een afschrift, uittreksel of grosse, kan ook inzage in de akte of het desbetreffende gedeelte van de akte verlangen.
5.31.
Het hof stelt in dit verband als uitgangspunt voorop dat de laatste uiterste wilsbeschikking van [zus van de moeder/erflaatster] behoort te worden gerespecteerd en dat de herroepen wilsbeschikking verborgen behoort te blijven. Het herroepen testament heeft een vertrouwelijk karakter, omdat mag worden aangenomen dat het de neerslag was van beweegredenen die verband hielden met de toenmalige levenssituatie van [zus van de moeder/erflaatster] en die zij blijkens het herroepen als achterhaald beschouwde. Het respecteren van deze vertrouwelijkheid is een zwaarwegend belang (vergelijk HR 8 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4310).
5.32.
Het hof stelt vast dat [appellanten] het bepaalde in art. 49 lid 1, aanhef en onder c, Wna niet aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd. Ook de notaris en de voorzieningenrechter hebben deze bepaling niet besproken.
5.33.
Ten overvloede overweegt het hof dat deze bepaling niet tot het toewijzen van de vorderingen van [appellanten] zou leiden, indien het hof met deze bepaling de rechtsgronden zou aanvullen. Art. 49 lid 1, aanhef en onder c, Wna stelt de rechtverkrijgenden onder algemene titel gelijk aan de onder a en b genoemde partij of rechthebbende. [zus van de moeder/erflaatster] was partij bij het herroepen testament. Zij kon daarvan als partij een afschrift verkrijgen. [appellanten] zijn uit hoofde van het laatste testament naast anderen testamentair erfgenamen van [zus van de moeder/erflaatster] en daarmee rechtsopvolgers onder algemene titel. Desondanks verzetten de aard van de herroeping van een testament en de strekking van de geheimhoudingsplicht van de notaris zich ertegen dat [appellanten] zonder meer op grond van art. 49 lid 1, aanhef en onder c, Wna kennis zouden kunnen nemen van het herroepen testament.
5.34.
[appellanten] zijn door het laatste testament naast anderen tot erfgenaam van [zus van de moeder/erflaatster] gemaakt. Zij ontlenen hun rechten als erfgenaam dus alleen aan het laatste testament. Met dit laatste testament is het eerdere testament herroepen. Met het herroepen heeft [zus van de moeder/erflaatster] te kennen gegeven dat het eerdere testament niet langer uitdrukking gaf aan de uiterste wil volgens haar geldende inzichten en wensen. Daarbij past niet dat de rechten die [zus van de moeder/erflaatster] aan [appellanten] in het laatste testament heeft toegekend, hen in staat zouden stellen om de uiterste wil te onthullen, die [zus van de moeder/erflaatster] door middel van het laatste testament als achterhaald heeft herroepen en geacht kan worden voor hen verborgen te willen houden. Het laatste uiterste wil mag niet verworden tot het instrument om zich tegen die wil te kunnen keren. Dat geldt evenzeer voor de anderen die krachtens het testament mede-erfgenamen zijn.
5.35.
Zoals hiervoor is overwogen, is het respecteren van de vertrouwelijkheid van het herroepen testament een zwaarwegend belang. De vertrouwelijkheid wordt gerespecteerd, tenzij [appellanten] een belang hebben dat zo veel zwaarder weegt dat dit belang bescherming verdient boven het beschermen van de vertrouwelijkheid. Of [appellanten] een dergelijk zwaarder wegend belang hebben, moet volgen uit de omstandigheden van het geval, waaronder ook het doel waarvoor zij het herroepen testament zeggen nodig te hebben.
5.36.
Het hof acht in dit verband het volgende van betekenis. [appellanten] zijn bij het laatste testament naast anderen benoemd tot erfgenamen. Zij waren niet uit hoofde van de wet erfgenamen, omdat [zus van de moeder/erflaatster] ten minste nog een broer had die bij haar overlijden in leven was. In diverse rechterlijke uitspraken, waaronder het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, gaat het om onterfde wettelijke erfgenamen, van wie vast staat dat zij door laatste testament hun rechten hebben verloren. Dit is hier dus niet aan de orde. [appellanten] zijn geen onterfde wettelijke erfgenamen en het staat niet vast dat zij door het herroepen van het eerdere testament rechten hebben verloren.
5.37.
[appellanten] willen desondanks nagaan of zij door het herroepen van het eerdere testament rechten hebben verloren. Het belang dat zij hebben bij kennis van het herroepen testament, is dus alleen om te weten of hun daarin een groter erfdeel was toegekend dan zij bij het laatste testament toegekend hebben gekregen. In aanmerking genomen dat zij niet zijn onterfd, maar integendeel tot erfgenamen zijn benoemd voor een substantieel erfdeel, dat gelijk is aan het erfdeel van alle nichten en neven, is dit niet een zo zwaarwegend belang dat dit méér bescherming verdient dan het beschermen van de vertrouwelijkheid van de achterhaalde uiterste wil.
5.38.
Een zwaarder wegend belang bij het kennen van de achterhaalde uiterste wil ontbreekt ook, omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat [zus van de moeder/erflaatster] bij het herroepen van die uiterste wil niet in staat was haar wil daarover te bepalen. Het hof verwijst naar hetgeen hierover in 5.16 tot en met 5.24 is opgemerkt.
5.39.
Een vermeende praktisch belang om, kort gezegd, aan alle discussie een eind te maken, rechtvaardigt evenmin het schenden van de vertrouwelijkheid van het herroepen testament.
5.40.
Ten overvloede overweegt het hof dat de notaris niet op grond van het bepaalde in art. 49 lid 1 en 2 Wna verplicht is om [appellanten] een afschrift van of uittreksel uit het herroepen testament te verstrekken. Niet alleen omdat niet vaststaat dat zij aan het herroepen testament een recht ontleenden, maar ook omdat, voor zover zij daaraan een recht zouden hebben ontleend als het niet was herroepen, zij dit recht niet langer daaraan ontlenen, nu dit is herroepen.
5.41.
De conclusie is dat ook de grieven X tot en met XIV falen.
Overige grieven en slotsom
5.42.
Grief I betreft de feiten die de voorzieningenrechter heeft vastgesteld. [appellanten] menen dat deze vaststelling te beperkt is.
5.43.
Bij de grief hebben [appellanten] geen belang meer. Het hof heeft de feiten die relevant zijn voor de beslissing in deze zaak betrokken bij het beoordelen van de grieven. Hetgeen [appellanten] over de feiten hebben vermeld, leidt niet tot een andere beslissing.
5.44.
De grieven IX en XV betreffen de beslissing die de voorzieningenrechter heeft gegeven over de proceskosten in eerste aanleg.
5.45.
De grieven falen. [appellanten] behoren de proceskosten te dragen, omdat zij ook naar het oordeel van het hof in elk geval grotendeels in het ongelijk zijn gesteld. Daaraan kan niet afdoen dat de notaris tijdens het geding informatie heeft verstrekt over de gang van zaken bij het maken van het laatste testament, te meer omdat die informatie voor [appellanten] kennelijk geen reden is geweest hun eisen te laten varen.
5.46.
De slotsom is dat het vonnis van de voorzieningenrechter moet worden bekrachtigd. De in hoger beroep gewijzigde eis zal het hof afwijzen.
Proceskosten
5.47.
Ook de proceskosten van het hoger beroep zijn voor rekening van [appellanten] , als de partij die in het ongelijk is gesteld. Het hof stelt de proceskosten tot heden aan de zijde van de huisarts en de notaris, voor ieder afzonderlijk, als volgt vast:
- griffierecht € 332,00
- salaris advocaat €
2.228,00(tarief II, 2 punten)
totaal € 2.560,00
Ten aanzien van de notaris geldt dat de door hem gevorderde wettelijke rente over het bedrag van de proceskosten toewijsbaar is.

6.De uitspraak

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
wijst de in hoger beroep gewijzigde eis af;
6.3.
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, vastgesteld op:
- € 2.560,00 aan de zijde van de huisarts,
- € 2.560,00 aan de zijde van de notaris;
ten aanzien van de notaris te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak tot de dag van betaling;
6.4.
verklaart dit arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, L.S. Frakes en P.S. Kamminga en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 mei 2021.
griffier rolraadsheer