Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 15 september 2020 waarbij het hof een comparitie van partijen heeft bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op van 26 februari 2021;
- de bij brief van 10 februari 2021, met H12 formulier van 10 februari 2021 van de zijde van [appellant] toegezonden producties 11 tot en met 13, welke producties hij bij de comparitie bij akte in het geding heeft gebracht;
- de bij brief van 12 februari 2021, met H12 formulier van 12 februari 2021 van de zijde van [appellant] toegezonden producties 14 en 15, welke producties hij bij de comparitie bij akte in het geding heeft gebracht;
- een H12 formulier van 12 februari 2021 van de zijde van Rabobank, met Akte overlegging producties t.b.v. comparitie van partijen, met producties I tot en met IV, welke akte met producties zij bij comparitie in het geding heeft gebracht;
- een H12 formulier van 16 februari 2021 van de zijde van Rabobank met productie V, welke productie zij bij comparitie bij akte in het geding heeft gebracht;
- de comparitie waarbij partij [appellant] spreekaantekeningen heeft overgelegd;
6.De beoordeling
Onze bank heeft geconstateerd dat [appellant] een uiteindelijk belanghebbende is in uw bedrijf. De bank maakt zich zorgen omtrent de negatieve publiciteit van [appellant] en welke weerslag dit kan hebben op uw bedrijf. Onze bank wil daarom geen zaken doen met [appellant] , noch direct noch indirect zoals via uw bedrijf. In het gesprek met [naam 1] en [naam 2] op 2 december 2014 is dit reeds besproken met u. Op grond van het voorgaande zeggen wij dan ook de verstrekte financiering op met een opzegtermijn van 6 maanden en sommeren wij u om uiterlijk 30 juni 2015 aan onze bank te voldoen al hetgeen wij op dat moment van u te vorderen zullen hebben.(…)
Totaal te voldoen EUR 125.000,00Te vermeerderen met de vooralsnog p.m. gestelde posten(…)”.
Deze week heb ik de Rabobank [kantoorplaats] bezocht. Uw expliciete verzoek tot heroverweging van het besluit van de bank t.a.v. [aannemingsbedrijf] Construction heb ik overgebracht.De bank is hiertoe bereid en zal dit doen door het dossier opnieuw te beoordelen en aansluitend opnieuw een besluit te nemen over de relatie met [aannemingsbedrijf] Construction.(…)
Het spreekt voor zich dat de bank haar incasso maatregelen gedurende deze periode zal opschorten.(…) ”.
Bij brief van 18 augustus 2016 aan Rabobank heeft [medewerker aannemersbedrijf] namens [appellant] uitleg verzocht over de aan [appellant] gerichte verwijten en haar daartoe een aantal vragen gesteld. De vragen luiden als volgt:
Deze e-mail stuur ik u als reactie op uw brief d.d. 18-08-2016. (…) Op 16 december 2015 heb ik samen met collega [medewerker Rabobank] , Senior Accountmanager Bijzonder Beheer Rabobank Groep, een bezoek gebracht aan [aannemingsbedrijf] Construction in [plaats] naar aanleiding van de bezwaren van [aannemingsbedrijf] Construction op de inhoud van de brief d.d. 5 januari 2015. Na een zeer constructief onderhoud hebben wij de volgende (mondelinge) afspraken met [aannemingsbedrijf] Construction gemaakt:
Onze bank heeft geconstateerd dat [appellant] een uiteindelijk belanghebbende is in uw bedrijf. De bank maakt zich zorgen omtrent de negatieve publiciteit van [appellant] en welke weerslag dit kan hebben op uw bedrijf. Onze bank wil daarom geen zaken doen met [appellant] , noch direct noch indirect zoals via uw bedrijf.(…)” - onjuist en onzorgvuldig is. De mededeling was gebaseerd op een bericht dat Rabobank door middel van googelen had gevonden. Het betrof een bericht van 18 februari 2014 van een site genaamd “Nederweert24” met als kop “Hells Angels Weert verdacht van internationale drugshandel”. Dit bericht betreft geen negatieve berichtgeving over [appellant] en het is niet te relateren aan [appellant] . Dat volgt ook uit de omstandigheid dat een medewerker van Rabobank in het kadaster heeft nagetrokken welke panden eigendom van [appellant] zijn en aan de hand van de foto bij het bericht meende dat het zou gaan om een pand van [appellant] , aldus [appellant] . Van Rabobank als financiële instelling mag, zo betoogt [appellant] , worden verwacht dat zij zich zorgvuldig uit en zich realiseert wat de gevolgen kunnen zijn van de berichten die zij naar buiten brengt. Rabobank wist althans behoorde te weten dat zij met de brief van 5 januari 2015 de eer en goede naam van [appellant] zou aantasten. Het was voor Rabobank voorzienbaar dat [aannemingsbedrijf] en haar bestuurders op basis van die brief negatief over [appellant] zouden (kunnen) gaan denken met alle nadelige gevolgen van dien in de zakelijke en persoonlijke sfeer. De mededeling was onnodig. Bovendien had Rabobank de mededelingen over [appellant] kunnen en moeten verifiëren. Door in de gegeven omstandigheden lichtvaardig te handelen heeft Rabobank gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die haar in het maatschappelijk verkeer betaamt. Aldus nog steeds [appellant] . Daar komt bij, zo betoogt [appellant] , dat Rabobank zich in een daarop volgend gesprek op 28 augustus 2015 met de dochter van [appellant] , haar echtgenoot en adviseur [medewerker aannemersbedrijf] , ook nog eens mondeling negatief over [appellant] heeft uitgelaten.
op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen of indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Uit de zinsnede :“
een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding” en uit (…) volgt dat de rechter die op de voet van deze bepaling schadevergoeding toekent, een discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot het bepalen van de omvang van die schadevergoeding. De rechter mag met alle omstandigheden van het geval rekening houden bij de begroting van de schade en hij heeft de bevoegdheid om, indien hij daartoe gronden aanwezig oordeelt, geen schadevergoeding toe te kennen.” (Hoge Raad 27 april 2001 ECLI:NL:HR:2001:AB1337).
In augustus 2015 hebben we een vervolg gesprek gehad bij de Rabobank in [kantoorplaats](…)
We hebben mijn vader toen verteld dat de financiering was opgezegd en dat de Rabobank alleen met ons verder wilde als de r-c verhouding werd ingelost. We hebben hem onder druk gezet dat hij de r-c schuld diende kwijt te schelden. Dat heeft hij gedaan, hij heeft een schenking van 1.000.000,- euro gedaan door middel van een kwijtschelding op de rekening courant schuld. We hadden wel eens eerder aan mijn (schoon)vader de wens geuit dat hij, vooruitlopend op de erfenis, al een schenking te doen ivm de rekening courant. Maar daar was hij eerder niet voor in.(…)”
het gehele dan wel een gedeelte van zijn vordering op [aannemingsbedrijf] Construction B.V. kwijt te schelden of te schenken(…)” en [naam 4] en [naam 3] [appellant] onder druk hebben gezet
“(…) alsnog een schenking te doen van 1 miljoen euro ten einde de opzegging ongedaan te kunnen maken(…)” toen Rabobank in 2015 het krediet met [aannemingsbedrijf] had opgezegd en de relatie enkel zou herstellen wanneer de rekening-courant kwijtgescholden dan wel geschonken zou worden.
na de opzegging van het krediet in januari 2015 heeft [appellant] , op verzoek van zijn dochter en schoonzoon, uiteindelijk besloten een gedeelte van rekening-courant kwijt te schelden of te schenken, zodat de opzegging door de bank zou worden ingetrokken(…)”. De verklaring van [medewerker aannemersbedrijf] , van12 maart 2019 houdt behalve dat tijdens het gesprek op 27 augustus 2015 “(…)
het opzeggen van een krediet van mijn client(…)” ter sprake is gekomen niets in over de reden van de schenking. Nu [appellant] zijn betoog niet nader heeft onderbouwd is bewijslevering niet aan de orde. De vordering zal worden afgewezen.