In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag vennootschapsbelasting en een verzuimboete opgelegd aan belanghebbende, een B.V. De inspecteur had op 9 september 2017 een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd over het jaar 2015, waarbij een belastbare winst van € 1.000 en een verzuimboete van € 2.639 was vastgesteld. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar de inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 13 februari 2020 heeft het hof vastgesteld dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte niet had gehoord voordat op het bezwaar werd beslist. Het hof heeft de inspecteur de gelegenheid gegeven om het gebrek te herstellen door belanghebbende alsnog uit te nodigen voor een hoorgesprek. Belanghebbende heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Het hof oordeelde dat de aanslag naar een juist bedrag was opgelegd en dat de verzuimboete terecht was opgelegd. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar verklaarde het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond. De inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.
De uitspraak benadrukt het belang van het hoorrecht in de bezwaarschriftprocedure en de toepassing van de bestuurlijke lus, waarbij de inspecteur de kans krijgt om een gebrek in het besluit te herstellen. Het hof concludeert dat, ondanks de schending van het hoorrecht, de aanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende niet aan haar aangifteverplichting heeft voldaan en geen bewijs heeft geleverd dat de aanslag te hoog was vastgesteld.