ECLI:NL:GHSHE:2021:1816

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
200.291.045_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huurovereenkomst sociale huurwoning wegens bedrog en incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een huurovereenkomst voor een sociale huurwoning. De huurovereenkomst was door de kantonrechter in het vonnis van 24 februari 2021 vernietigd wegens bedrog, omdat de huurder onjuiste inkomensinformatie had verstrekt. De appellanten, die de huurders zijn, hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ingediend. Ze betoogden dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het vonnis berustte op een kennelijke juridische of feitelijke misslag en dat hun belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de verhuurder, Stichting Alwel.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep en het incident beoordeeld. Het hof concludeerde dat de kantonrechter in het bestreden vonnis niet onterecht had geoordeeld en dat er geen sprake was van een kennelijke misslag. De argumenten van de appellanten werden niet overtuigend genoeg geacht om de uitvoerbaarheid van het vonnis te schorsen. Het hof benadrukte dat de belangen van de verhuurder, die verantwoordelijk is voor de eerlijke verdeling van sociale huurwoningen, zwaarder wegen dan de belangen van de appellanten. De incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd afgewezen, en de beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.291.045/01
arrest van 15 juni 2021
gewezen in het incident ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellant 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten] (mannelijk enkelvoud),
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx te Breda,
tegen
Stichting Alwel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: Alwel,
advocaat: mr. J.A. Vermeeren te Etten-Leur,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 maart 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 24 februari 2021, door de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen appellanten als gedaagden en geïntimeerde als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8592965 CV EXPL 20-2147)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 2 september 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident van Alwel;
  • de memorie van grieven met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
De kantonrechter heeft, kort samengevat, in het bestreden vonnis van 24 februari 2021:
1. de tussen partijen gesloten huurovereenkomst van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna te noemen: het gehuurde), wegens bedrog vernietigd;
2. [appellanten] veroordeeld om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen;
3. [appellanten] veroordeeld tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding ter hoogte van de over die periode geldende huurprijs te rekenen vanaf 9 oktober 2017 tot aan de dag dat Alwel weer de volledige beschikking over het gehuurde verkrijgt, met dien verstande dat de reeds door [appellanten] betaalde huur daarmee kan worden verrekend;
4. [appellanten] veroordeeld in de proceskosten en in de nakosten;
5. het vonnis wat betreft de sub 2, 3 en 4 genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
6. de vordering van Alwel voor het overige afgewezen.
3.2.
[appellanten] kan zich niet verenigen met voornoemd vonnis en hij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. In de appeldagvaarding heeft [appellanten] een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ex artikel 351 Rv opgeworpen.
[appellanten] legt aan zijn incidentele vordering ten grondslag dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring in het vonnis waarvan beroep berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag. Voorts betoogt [appellanten] dat zijn belang bij schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zwaarder weegt dan het belang van Alwel bij onmiddellijke tenuitvoerlegging daarvan.
3.3.
Alwel voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de
uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn incidentele vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.
Het hof stelt vast dat in het bestreden vonnis de uitvoerbaar bij voorraadverklaring niet afzonderlijk is gemotiveerd. Uit de beoordeling door de kantonrechter van de inhoudelijke vorderingen en verweren blijkt voorts niet dat die beoordeling tevens als motivering van de beslissing tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad heeft te gelden. De incidentele vordering zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de hiervoor in rechtsoverweging 3.4. onder (a) en (b) weergegeven maatstaven.
Misslag?
3.6.
[appellanten] stelt dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring in het bestreden vonnis op een juridische of feitelijke misslag berust. Van een juridische of feitelijke misslag is slechts sprake indien deze misslag evident, direct duidelijk en redelijkerwijs niet voor discussie vatbaar is. Voorts dient de kans zeer groot te zijn dat herstel van de aangevoerde misslagen in hoger beroep leidt tot vernietiging van het bestreden eindvonnis.
3.7.
[appellanten] stelt (samengevat) dat hij ten aanzien van de loonstroken die hij aan Alwel heeft verstrekt of het inkomen dat hij aan Alwel heeft opgegeven om voor het gehuurde in aanmerking te kunnen komen, niets onrechtmatigs heeft gedaan of fraude heeft gepleegd en dat er daarom sprake is van een misslag. Alwel heeft het voorgaande bij antwoordmemorie in het incident gemotiveerd weersproken.
3.8.
Het hof overweegt als volgt. Wat er ook zij van de juistheid van zijn stellingen, op basis van hetgeen [appellanten] heeft aangevoerd kan naar het oordeel van het hof niet worden geconcludeerd dat het oordeel van de kantonrechter op een kennelijke misslag berust, die tot een evident ander eindoordeel had moeten leiden. Voor zover [appellanten] beoogt aan te voeren dat de kantonrechter ten aanzien van de loonstroken, dan wel het opgegeven inkomen anders had moeten oordelen, overweegt het hof dat het enkele feit dat tegen het oordeel van de kantonrechter inhoudelijke argumenten zijn aan te voeren, waarover verschillend kan worden gedacht, niet betekent dat het oordeel van de kantonrechter evident onjuist is. Een inhoudelijke beoordeling van wat [appellanten] in dit verband in dit incident heeft aangevoerd, zou naar het oordeel van het hof bovendien leiden tot een verkapt hoger beroep. Daarvoor is geen plaats in het kader van dit incident waarin het hof de kans van slagen van het hoger beroep buiten beschouwing moet laten. De stelling van [appellanten] dat er vanwege Covid-19 een terughoudend beleid geldt bij ontruiming van huurwoningen, leidt er op zichzelf evenmin toe dat het vonnis op een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag berust; nog daargelaten de juistheid van deze stelling.
3.9.
Bovenstaande overwegingen leiden tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep niet berust op een kennelijke juridische of feitelijke misslag die de schorsing van de tenuitvoerlegging van dat vonnis rechtvaardigt.
Belangenafweging
3.10.
Hetgeen [appellanten] stelt in verband met de door het hof te maken belangenafweging kan evenmin leiden tot toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, zoals hierna zal worden toegelicht.
3.11.
Bij de belangenafweging is een belangrijk gezichtspunt dat de kantonrechter de vordering heeft toegewezen en dat moet worden voorkomen dat het instellen van hoger beroep wordt gebruikt als middel om uitstel van executie te verkrijgen. Het uitgangspunt is dus dat een veroordeling hangende hoger beroep uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan de belangen van degene die de veroordeling heeft verkregen.
3.12.
Het belang van Alwel bij executie van het vonnis is gelegen in de belangrijke maatschappelijke taak die zij als woningbouwvereniging heeft om ervoor te zorgen dat de verdeling van schaarse sociale huurwoningen op een eerlijke manier verloopt. Het voortduren van de huurovereenkomst zou daaraan afbreuk doen. In dit incident moet immers worden uitgegaan van de juistheid van het oordeel van de kantonrechter in het bestreden vonnis dat de huurovereenkomst is tot stand gekomen onder invloed van door [appellanten] gepleegd bedrog en dient de kans van slagen van het daartegen door [appellanten] ingestelde hoger beroep buiten beschouwing te blijven.
3.13.
Tegenover voornoemd belang van Alwel stelt [appellanten] dat tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ertoe zal leiden dat hij en zijn gezin in een noodtoestand komen te verkeren. In dat verband voert [appellanten] aan dat een ontruiming van het gehuurde zou betekenen dat zij op straat komen te staan. Hij stelt op dit moment geen zicht te hebben op een andere huurwoning en dat het voor hem niet mogelijk is om binnen de ontruimingstermijn van veertien dagen een andere betaalbare en passende huurwoning te vinden. Het inkomen van [appellanten] is ontoereikend om een huurwoning buiten de sociale sector te vinden, zodat hij is aangewezen op een sociale huurwoning. Daarnaast stelt [appellanten] dat zijn belang zwaarder weegt dan het belang van Alwel omdat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis voor hem en zijn gezin een definitief verlies van het gehuurde zou betekenen, ook als het hoger beroep slaagt. Hij stelt dat zij gehecht zijn aan het gehuurde en aan de buurt waarin het gehuurde is gelegen.
3.14.
[appellanten] heeft onvoldoende omstandigheden aangevoerd die een afwijking rechtvaardigen van het hiervoor weergegeven uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn. Het gegeven dat bij tenuitvoerlegging van de beslissing tot ontruiming sprake kan zijn van een onomkeerbare situatie is daarvoor onvoldoende. Dit geldt ook voor de stellingen van [appellanten] dat hij geen zicht heeft op een andere huurwoning en dat het inkomen van [appellanten] ontoereikend is om een huurwoning buiten de sociale sector te vinden. Het gestelde is, gelet op de gemotiveerde betwisting door Alwel, onvoldoende onderbouwd om tot de conclusie te kunnen leiden dat de tenuitvoerlegging klaarblijkelijk een noodtoestand bij [appellanten] zal doen ontstaan op grond waarvan bij belangenafweging ontruiming van het gehuurde achterwege moet blijven. Daarbij komt dat [appellanten] in ieder geval vanaf het moment van dagvaarding van 15 juni 2020 door Alwel er rekening mee moest houden dat hij het gehuurde zou moeten verlaten.
3.15.
Ter onderbouwing van zijn belang heeft [appellanten] verder aangevoerd, dat er vanwege Covid-19 een terughoudend beleid geldt bij ontruiming van huurwoningen. Alwel heeft dat bij antwoordmemorie in het incident gemotiveerd weersproken. Wat daar ook verder van zij, het gestelde is naar het oordeel van het hof op zichzelf niet voldoende voor toewijzing van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, gelet op de hiervoor onder 3.4. en 3.11. geschetste uitgangspunten, en mede gelet op de belangen van Alwel (zie rechtsoverweging 3.12.).
3.16.
Andere belangen aan de zijde van [appellanten] waarvoor het belang van Alwel zou moeten wijken zijn gesteld noch gebleken. Het hof ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat de belangen van [appellanten] bij schoring van de tenuitvoerlegging dienen te prevaleren boven de belangen van Alwel bij executie van het bestreden vonnis van
24 februari 2021.
Slotsom
3.17.
Het vorenstaande voert het hof tot de slotsom dat geen gronden aanwezig zijn om de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis van 24 februari 2021 ex artikel 351 Rv te schorsen. Deze incidentele vordering van [appellanten] dient dan ook te worden afgewezen.
Proceskosten
3.18.
Het hof zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.19.
De hoofdzaak is verwezen naar de rol van heden voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst af de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak is verwezen naar de rol van heden voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 15 juni 2021.
griffier rolraadsheer