In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 juni 2021, betreft het een hoger beroep in een huurgeschil tussen [appellant] en [geïntimeerde]. [appellant] heeft een zelfstandige woonruimte gehuurd van [geïntimeerde] sinds 1 maart 2005. Er zijn diverse procedures gevoerd vanwege gebreken in het gehuurde, wat heeft geleid tot een verzoek van [appellant] om huurprijsvermindering. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen twee weken na betekening van het vonnis, alsook tot betaling van achterstallige huurpenningen tot en met augustus 2020. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
In het hoger beroep heeft [appellant] niet alleen de hoofdzaak aangevochten, maar ook verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, met name de veroordeling tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en gesteld dat [appellant] geen belang meer heeft bij zijn vordering, aangezien de ontruiming op 1 april 2021 heeft plaatsgevonden. Het hof heeft [appellant] de gelegenheid gegeven om op deze stelling te reageren, alvorens een beslissing te nemen. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor memorie van grieven, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden.
Het hof heeft in het incident de zaak naar de rol van 20 juli 2021 verwezen voor akte aan de zijde van [appellant] en houdt iedere verdere beslissing aan. In de hoofdzaak is de zaak naar de rol verwezen voor memorie van grieven aan de zijde van [appellant].