In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen [appellant] en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] over de eigendom van een klein stuk grond en de daaruit voortvloeiende rechten. [appellant] stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van een hoekpunt van grond dat grenst aan zijn perceel, terwijl [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] van mening zijn dat dit perceel hen toebehoort. De rechtbank had eerder de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de procedure in eerste aanleg in acht genomen. Het hof concludeert dat [appellant] niet kan aantonen dat hij de eigendom van de hoekpunt heeft verkregen, noch dat hij een recht van erfdienstbaarheid heeft verworven. Het hof oordeelt dat het gebruik van de grond door [appellant] niet kan worden gekwalificeerd als bezit dat leidt tot verjaring, omdat er geen ondubbelzinnige gedragingen zijn die erop wijzen dat hij zich als eigenaar heeft gedragen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.