Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 9 september 2021
Zaaknummer: 200.289.246/01
Zaaknummer eerste aanleg: 8521460 BM VERZ 20-2108
in de zaak in hoger beroep van:
[de man]
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de man respectievelijk de vrouw of tezamen de rechthebbenden,
advocaat: mr. J.-P. van Dyck,
In deze zaak is als belanghebbende aangemerkt:
[de bewindvoerder] q.q.h.o.d.n.
[naam 1],
[naam 1],
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bewindvoerder.
1.Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 28 oktober 2020.
2.Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 januari 2021, hebben de rechthebbenden verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en daarbij:
- te bepalen dat de bewindvoerder ontslag wordt verleend, onder gelijktijdige benoeming van [voorgestelde opvolgend bewindvoerder] (h.o.d.n. [naam 2]) als opvolgend bewindvoerder;
- te bepalen dat de bewindvoerder eindrekening en verantwoording aflegt binnen een redelijke door het hof te bepalen termijn;
- te bepalen dat de bewindvoerder binnen een redelijke door het hof te bepalen termijn meewerkt aan een doelmatige overdacht van alle stukken die nodig zijn om het bewind te kunnen voortzetten;
- de bewindvoerder te veroordelen in de eventuele proceskosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2021, heeft de bewindvoerder verzocht – zo begrijp het hof – het verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2021. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van Dyck;
- de bewindvoerder.
De rechthebbenden zijn, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 21 september 2020.
3.De beoordeling
3.1.
Bij beschikkingen van 4 februari 2020 zijn wegens verkwisting en of het hebben van problematische schulden met ingang van 16 februari 2020 de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbenden onder bewind gesteld, met benoeming van de bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de rechthebbenden tot ontslag van de bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder afgewezen.
3.3.
De rechthebbenden kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De rechthebbenden voeren – kort samengevat – het volgende aan.
De vrouw én de man ervaren dat de communicatie met de bewindvoerder moeizaam verloopt. De bewindvoerder doet onbetamelijke uitspraken. De rechthebbenden moeten soms ‘bedelen’ om contact, een bericht of een verslag.
Niet alleen bij de instelling van het bewind, maar ook tussentijds moet gewicht worden toegekend aan de persoonlijke inbreng en beleving van de rechthebbende(n) als het gaat om de persoon van de bewindvoerder. Een ‘klik’ komt een doelmatige en efficiënte uitvoering van het bewind ten goede. Verwezen wordt naar rechtspraak (ECLI:NL:PHR:2018:1425) en de parlementaire geschiedenis, waaruit blijkt dat het bewind een minimum aan vertrouwen tussen de vertegenwoordiger en vertegenwoordigde veronderstelt en dat wanneer het ontbreken daarvan een wissel trekt op het welbevinden van de vertegenwoordigde, dit kan leiden tot het ontslag van de bewindvoerder.
De rechthebbenden hebben nooit specifiek met mevrouw [de bewindvoerder] als bewindvoerder ingestemd. Zij is door de kredietbank Limburg aan de rechthebbenden toegewezen. De voorgestelde bewindvoerder is minstens zo bekwaam als huidige bewindvoerder. In haar hebben de rechthebbenden wel vertrouwen. Als er meer vertrouwen is in de bewindvoerder, is er minder communicatie nodig. Het bewind kan dan efficiënter verlopen en zal korter duren. Dat is kostenbesparend.
Hoewel van gewichtige redenen voor ontslag van de bewindvoerder geen sprake is, vormen die redenen die hiervoor zijn genoemd voldoende rechtvaardiging voor ontslag van de huidige bewindvoerder en benoeming van een opvolgend bewindvoerder.
3.5.
De bewindvoerder voert - kort samengevat – het volgende aan.
De bewindvoerder herkent zichzelf niet in de beschuldigen over de wijze van communiceren. Zij is ook ruimschoots bereikbaar voor cliënten.
De rechthebbenden zijn bij de start van de bewindvoering afspraken die in het intakegesprek zijn gemaakt niet nagekomen en de toon waarop zij toen naar de bewindvoerder toe communiceerden heeft wel eens te wensen over gelaten. Echter, in de afgelopen periode heeft de bewindvoerder geen problemen in de communicatie ervaren. Zij voert de gesprekken voornamelijk met de man en die gesprekken verlopen goed. Er is wel eens sprake van ongenoegen, maar dat ongenoegen betreft dan het handelen van derden en daar kan de bewindvoerder het mee eens zijn; het gaat dan bijvoorbeeld over zaken die niet goed gaan bij het UWV. De situatie van de rechthebbenden is inmiddels verbeterd doordat er meer inkomen is in verband met het werk van de man.
De bewindvoerder is inderdaad destijds naar voren geschoven door de Kredietbank, maar de rechthebbenden hebben tijdens het intakegesprek met haar benoeming ingestemd omdat het toen tussen hen ‘klikte’.
Het bewind zal niet korter duren door benoeming van een andere bewindvoerder: de duur is immers afhankelijk van het verloop van het schuldentraject en er is een minimale looptijd van 36 maanden. Overdracht van het bewind naar een andere bewindvoerder zal zelfs meer geld en tijd kosten.
Het schuldsaneringstraject is in december 2020 gestart, nadat de bewindvoerder de situatie van de rechthebbenden had gestabiliseerd. De bewindvoerder acht het raadzaam om ook daarna nog het bewind voort te zetten, om de rechthebbenden te begeleiden bij de aflossing op de aflossingsvrije hypotheek en zodoende te voorkomen dat de rechthebbenden later een restschuld overhouden.
De bewindvoerder verweert zich tot slot tegen het verzoek van de rechthebbenden haar in de proceskosten te veroordelen. De bewindvoerder heeft zich behoorlijk van haar taken gekweten en zich vol ingezet om de rechthebbenden te begeleiden naar een schuldsaneringstraject. Tot op heden hebben de rechthebbenden alleen maar baat gehad bij haar professionele handelen. Dat zij in het recente verleden niet altijd aan hun financiële wensen tegemoet heeft kunnen komen, valt haar als bewindvoerder niet te wijten.
3.6.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:448 lid 1 aanhef en sub e en lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de bewindvoerder door de kantonrechter ontslag worden verleend, hetzij op eigen verzoek, hetzij wegens gewichtige redenen of omdat hij niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van de medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid BW, dan wel ambtshalve.
3.6.2.
Het hof stelt voorop dat van gewichtige redenen om de bewindvoerder te ontslaan, niet is gebleken. Dit is ook niet namens de rechthebbenden betoogd.
Wel is betoogd dat bij de rechthebbenden het vertrouwen in de bewindvoerder ontbreekt en dat – wegens het ontbreken van een ‘klik’ – de communicatie met haar niet naar wens verloopt. Het bewind levert de rechthebbenden thans dermate veel onbehagen, stress en spanning op dat het een wissel trekt op hun welbevinden, aldus de rechthebbenden.
Het hof is van oordeel dat de rechthebbenden een en ander onvoldoende hebben geconcretiseerd en onderbouwd. Er zijn geen stukken overgelegd, zoals bijvoorbeeld een verklaring van een arts of hulpverlener, waaruit blijkt dat de rechthebbenden zodanig lijden onder het bewind, dat bij hen sprake is van hierdoor ontstane psychische of sociale problemen. Daar komt bij dat de bewindvoerder de samenwerking met de rechthebbenden anders – positiever – beleeft. De bewindvoerder voert gesprekken met de rechthebbenden, voornamelijk met de man, over zaken die de uitkering en werk aangaan. Er zijn geen aanwijzingen dat deze gesprekken moeizaam of problematisch verlopen. Uit de stukken maakt het hof verder op dat ook bij deze bewindvoerder, indien gewenst, ‘over de schouder’ kan worden meegekeken.
De rechthebbenden hebben sinds oktober 2020 meer te besteden en zijn dankzij de inspanningen van de bewindvoerder toegeleid kunnen worden naar een schuldsaneringstraject, dat in totaal de geëigende minimale looptijd zal hebben van 36 maanden. Benoeming van een andere bewindvoerder zal slechts tot vertraging in dit traject leiden, hetgeen niet in het belang is van de rechthebbenden. Niet is gebleken dat er sindsdien problemen in de verhouding tussen de bewindvoerder en de rechthebbenden zijn geweest.
3.6.3.
Voor zover nog is gesteld dat de bewindvoerder de rechthebbenden op onheuse wijze zou hebben bejegend en/of onbetamelijke uitspraken zou hebben gedaan, zijn ook deze stellingen onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd en is daarvan ook overigens niets gebleken. De situaties waarnaar wordt verwezen (kwesties kapper en kostgeld) hebben zich al enige tijd geleden voorgedaan en spelen nu niet meer. Overigens volgt het hof in dit kader de rechtbank in het oordeel dat het feit dat de bewindvoerder soms keuzes moet maken die de rechthebbenden mogelijk niet welgevallig zijn, er niet aan afdoet dat de bewindvoerder de belangen van de rechthebbenden naar beste kunnen behartigt.
3.6.4.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er geen gegronde redenen zijn om de bewindvoerder te ontslaan en een opvolgend bewindvoerder te benoemen en zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
3.7.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, reeds op grond van het feit dat de verzoeken van de rechthebbenden in hoger beroep worden afgewezen.
4.De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 28 oktober 2020;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2021 door mr. P.P.M. van Reijsen in tegenwoordigheid van de griffier.