2.2.Uit de processtukken volgt dat de verdachte en aangeefster [benadeelde 1] in de periode waarop de tenlasteleggingen betrekking hebben een relatie hadden, die meermalen werd beëindigd en hervat. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij in 2017 en 2018 een relatie had met mevrouw [benadeelde 1] . Het was een turbulente relatie.
Hetgeen aangeefster [benadeelde 1] en de verdachte hebben verklaard over de aard en de hechtheid van hun relatie is naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen spreken van een ‘levensgezel’ in de hiervoor bedoelde zin. Het hof zal de verdachte daarom telkens van dit bestanddeel vrijspreken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 en in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 1, 2, 4 en 5 en in de zaak met parketnummer 03-661007-17 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 03-659281-18:
1.
hij op 30 september 2018 in de gemeente Roermond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [benadeelde 1] met kracht meermalen in het gelaat, althans tegen het hoofd heeft getrapt, zulks terwijl die [benadeelde 1] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 september 2018 in de gemeente Roermond [benadeelde 1] heeft mishandeld door genoemde [benadeelde 1] met kracht meermalen tegen het hoofd te slaan en te trappen en een kopstoot te geven;
Zaak met parketnummer 03-659016-17 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2017 te Melick, in de gemeente Roerdalen en/of in de gemeente Roermond, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [benadeelde 1]
- meermalen onder meer tegen haar hoofd heeft geschopt en
- meermalen onder meer tegen haar hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 januari 2017 in de gemeente Roerdalen en/of in de gemeente Roermond opzettelijk [benadeelde 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte
- voornoemde [benadeelde 1] meermalen geslagen en/of geschopt, en
- op dreigende toon tegen voornoemde [benadeelde 1] gezegd: "En nu instappen en neem je telefoon mee" en/of "Instappen, nu", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking, en
- voornoemde [benadeelde 1] gedwongen in haar auto te stappen en te gaan rijden, en
- voornoemde [benadeelde 1] aan haar haren terug de auto in getrokken toen zij probeerde uit te stappen en
- de telefoon van voornoemde [benadeelde 1] afgepakt en
- op dreigende toon tegen voornoemde [benadeelde 1] gezegd: "Als jij nog een keer probeert te vluchten dan steek ik je neer waar iedereen bij is, boeit me niet hoeveel" en
- nadat voornoemde [benadeelde 1] zich uit de op dat moment door hem, verdachte, bestuurde personenauto had laten vallen, geprobeerd haar terug de auto in te trekken, althans haar terug mee te nemen naar de auto;
3.
hij op 1 januari 2017 in de gemeente Roermond [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] meermalen te slaan;
4.
hij op 1 januari 2017 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk salontafels en een televisie, die aan [benadeelde 1] toebehoorden, heeft vernield;
Zaak met parketnummer 03-659131-17 (gevoegd):
1.
hij op 12 januari 2017 in de gemeente Sittard-Geleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid brandstof, toebehorende aan [benadeelde 5] ;
2.
hij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Born op/aan de A2 (ter hoogte van hectometerpaal 235.1), op 12 januari 2017 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten [benadeelde 6] en/of [benadeelde 4] ) schade was toegebracht;
4.
hij op 26 november 2016 te Karken (Duitsland) opzettelijk en wederrechtelijk een alarmkastje (Aware systeem), dat aan de [benadeelde 7] toebehoorde, heeft vernield;
5.
hij op 5 oktober 2016 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een personenauto (Opel Corsa, kenteken [kenteken] ), die aan [benadeelde 8] toebehoorde, heeft vernield;
Zaak met parketnummer 03-661007-17 (gevoegd):
1.
hij op 2 november 2016 in de gemeente Roermond [benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] meermalen tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op 5 november 2016 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een metalen asbak en een camera, die aan Politie Roermond toebehoorden, heeft beschadigd;
Zaak met parketnummer 03-661073-17 (gevoegd):
1.
hij op 25 september 2016 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Peugeot 107), die aan [benadeelde 9] toebehoorde, heeft beschadigd;
2.
hij op 25 september 2016 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Opel Omega), die aan [benadeelde 10] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
hij op 25 september 2016 in de gemeente Roermond opzettelijk en wederrechtelijk twee personenauto's (Fiat Punto en Renault Mégane), die aan [benadeelde 3] toebehoorden, heeft beschadigd;
4.
hij in de periode van 24 september 2016 tot en met 25 september 2016 in de gemeente Roermond [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] hardhandig bij haar arm vast te pakken en meermalen tegen haar been te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 1 tenlastegelegde. De verdediging heeft aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte aangeefster [benadeelde 1] (met kracht) in het gelaat of tegen het hoofd heeft getrapt. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] volgt dat zij aangeefster [benadeelde 1] na de gebeurtenissen heeft moeten vertellen wat er precies was gebeurd. [benadeelde 1] kon zich het trappen niet herinneren.
Aangeefster [benadeelde 1] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat ‘sommige stukjes’ haar herinnering zijn en dat zij na het gebeuren met [getuige 1] heeft gesproken, zodat niet kan worden uitgesloten dat zij niet uit eigen waarneming heeft verklaard. De verdachte heeft van meet af aan ten stelligste ontkend dat hij aangeefster [benadeelde 1] in het gelaat of tegen het hoofd heeft getrapt.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 2 tenlastegelegde. De verdediging heeft betoogd dat de uitlating ‘en nu instappen’, zoals opgenomen in het tweede gedachtestreepje, niet van dien aard is dat [benadeelde 1] van haar vrijheid werd beroofd. Voor de overige gedachtestreepjes geldt dat de daarin opgenomen gedragingen ofwel alleen volgen uit de verklaring van aangeefster [benadeelde 1] , zonder dat daarvoor steun in enig ander bewijsmiddel is, dan wel dat ook uit deze gedragingen niet de wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden afgeleid. In dat verband moet nog worden opgemerkt dat mevrouw [benadeelde 1] tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris op 15 november 2017 heeft verklaard dat zij nooit het idee heeft gehad dat sprake was van vrijheidsberoving. Het zit haar niet lekker dat justitie doet alsof dat wel het geval was.
c.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 1 tenlastegelegde, nu het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van deze brandstof bij de verdachte ontbrak. De verdachte heeft verklaard dat hij was vergeten te betalen.
d.
De verdediging heeft verder vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 5 tenlastegelegde. Gelet op de tegenstrijdige getuigenverklaringen en de ontkennende verklaring van de verdachte kan niet worden vastgesteld dat hij de persoon is geweest die de auto heeft vernield.
e.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet, omdat sprake was van een situatie waarin de verdachte buiten zijn eigen schuld de controle is kwijtgeraakt. Hij heeft door een ander of anderen een middel – vermoedelijk GHB – toegediend gekregen, zonder dat hij daar zelf weet van had.
Het hof overweegt als volgt.
I.
Op 30 september 2018 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan van mishandeling.
Zij heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat zij die ochtend in haar woning aan de [adres 1] werd bezocht door haar ex-vriend [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] en haar stiefzusje [getuige 1] . Zij is vervolgens samen met [getuige 1] bij [verdachte] in de auto gestapt. Aangeefster kreeg in de auto meerdere klappen in het gezicht. Ook heeft [verdachte] een volle beker whisky in haar gezicht gegooid. Op enig moment zijn zij gestopt op de Donderbergweg [het hof begrijpt: te Roermond]. Aangeefster is daar uitgestapt en naar één van de huizen gerend, waar zij op het raam heeft geklopt. Op dat moment kreeg [verdachte] haar te pakken. De bewoner van de woning heeft open gedaan en gezegd dat [verdachte] normaal moest doen en dat zij weg moesten gaan. Aangeefster werd geduwd en viel op de grond. Terwijl zij op de grond lag, werd zij door [verdachte] in het gezicht getrapt. Hij bleef maar trappen. Op een gegeven moment verloor zij het bewustzijn. Wat zij vervolgens weer weet, is dat zij met [verdachte] in de auto zat en dat [getuige 1] zei dat ze naar het ziekenhuis moesten gaan. [verdachte] heeft haar en [getuige 1] vervolgens afgezet bij de huisartsenpost.
De aangifte vindt steun in de volgende bewijsmiddelen.
II.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie het volgende verklaard.
Zij is op zondag 30 september 2018 omstreeks 09.10 uur met [benadeelde 1] [het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde 1] ] bij [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] in de auto gestapt. Zij zag dat [verdachte] [benadeelde 1] met een platte hand tegen haar hoofd duwde, waardoor zij tegen de deurstijl aan kwam. Zij zag verder dat [verdachte] zijn beker met drinken, whisky met Red Bull, in het gezicht van [benadeelde 1] gooide. [benadeelde 1] is op de Donderbergweg gestopt, uit de auto gestapt en weggerend richting de woningen. [benadeelde 1] heeft bij een willekeurige woning aangebeld. Zij zag dat [verdachte] achter [benadeelde 1] aan rende. Zij zag dat de deur van de woning werd geopend door een man die [benadeelde 1] wegduwde. [benadeelde 1] viel op de grond. Zij zag dat [verdachte] [benadeelde 1] toen meerdere malen in haar gezicht schopte, met zijn wreef tegen haar voorhoofd. Zij zag dat hij [benadeelde 1] een klap op haar kaak gaf met zijn voet, dat hij zijn knie optilde en hem met kracht naar beneden duwde. Ook zag zij dat [verdachte] [benadeelde 1] een flinke schop gaf in het gezicht. Zij zag dat hij zijn voet naar achteren bewoog alsof hij tegen een voetbal wilde schoppen. Op het moment dat hij stopte met schoppen, is zij meteen bij [benadeelde 1] gaan zitten. Zij zag dat [benadeelde 1] met haar gezicht naar de grond gedraaid lag, niet aanspreekbaar was en nergens op reageerde. Met zijn drieën zijn ze naar de auto gelopen en eenmaal bij de auto was [benadeelde 1] weer aanspreekbaar, maar heel verward.
III.
Op 3 oktober 2018 heeft [getuige 2] verklaard dat [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte] in de nacht van 30 september 2018 haar auto had meegenomen. [verdachte] vertelde haar dat [benadeelde 1] [het hof begrijpt: [benadeelde 1] ] de ruit van de auto had vernield, hard was weggerend en bij een willekeurige woning had aangebeld. [verdachte] zei dat hij [benadeelde 1] had getrapt tegen haar hoofd. Daarna had hij haar naar de eerste hulp gebracht. [getuige 2] heeft verder verklaard dat [verdachte] al voor het weekend pijn had aan zijn voet en wat moeilijk liep, maar na de nacht van zaterdag op zondag 30 september 2018 had hij zo’n pijn dat hij vrijwel niet meer kon lopen en zelfs zijn schoen niet aan kreeg.
IV.
[benadeelde 1] en [getuige 1] zijn ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 28 februari 2019 als getuige gehoord.
[getuige 1] heeft daarbij onder meer verklaard dat de verdachte twee of drie keer richting het gezicht van aangeefster [benadeelde 1] heeft getrapt. Hij heeft [benadeelde 1] in het gezicht getrapt. Haar wenkbrauw was open en haar gezicht was helemaal dik. Zij weet zeker dat de verdachte [benadeelde 1] heeft geschopt. [benadeelde 1] lag knock-out op de grond en [getuige 1] dacht dat de verdachte haar dood zou trappen.
[benadeelde 1] heeft onder meer verklaard dat de verdachte haar heeft getrapt en dat zij een aantal malen door de verdachte hard is geschopt. Daarna werd het zwart. Zij heeft het kunnen zien en zij heeft het gevoeld.
V.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat uit de omstandigheid dat aangeefster [benadeelde 1] kort het bewustzijn heeft verloren, dat zij daarna niet meteen wist wat er was gebeurd en dat zij hierover met [getuige 1] heeft gesproken, niet de conclusie kan worden getrokken dat dat wat zij over de gebeurtenissen nadien bij de politie heeft verklaard niet op haar eigen waarneming berust. Aangeefster [benadeelde 1] heeft als getuige ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat zij heeft gezien en heeft gevoeld dat de verdachte haar meerdere malen hard heeft geschopt. Het hof ziet ook geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 1] te twijfelen.
Het hof stelt vast dat [benadeelde 1] , [getuige 1] en [getuige 2] op essentiële onderdelen een consistente en gedetailleerde verklaring hebben afgelegd. Daarbij komt dat hun verklaringen over en weer steun vinden en aansluiten bij de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, inhoudende dat hij aangeefster [benadeelde 1] meerdere keren hard heeft geschopt. Hij had toen Nike Air Max 90 schoenen aan. Hij heeft getrapt met een soort zwaaitrap. De trappen waren hard en met kracht. Mevrouw [benadeelde 1] was daarna in shock, aldus de verdachte.
VI.
Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaring van [benadeelde 1] , voor zover tot bewijs gebezigd, geloofwaardig en overtuigend.
Het hof acht aldus bewezen dat de verdachte aangeefster [benadeelde 1] meermalen met kracht in het gelaat, althans tegen het hoofd heeft getrapt, terwijl zij op de grond lag.
Het hof verwerpt het verweer.
VII.
Het hof overweegt verder het volgende.
Met de rechtbank acht het hof niet gebleken dat verdachte het ‘volle opzet’ heeft gehad op de dood van [benadeelde 1] .
Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte minstgenomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangeefster [benadeelde 1] .
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op fataal letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
VIII.
Het hof overweegt dat het gezicht/hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is. Het is een feit van algemene bekendheid dat het met geschoeide voet meermalen met kracht trappen in het gezicht, althans tegen het hoofd van een persoon onder omstandigheden een aanmerkelijke kans op fataal letsel bij die persoon oplevert. Het hoofd bevat immers diverse kwetsbaarheden zoals de slaap en de hersenen. Bij gebrek aan een contra-indicatie moet deze wetenschap bij de verdachte worden verondersteld.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte, naar eigen waarneming van het hof een forse, grote man, aangeefster [benadeelde 1] met geschoeide voet met kracht meerdere trappen in het gezicht, althans tegen het hoofd heeft gegeven, onder de omstandigheden en op een wijze zoals hiervoor onder I tot en met IV vermeld, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van fataal lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. Aangeefster heeft, onweersproken, verklaard een zware hersenkneuzing te hebben opgelopen als gevolg van de trappen tegen haar hoofd. De omstandigheid dat zich in het dossier geen medische informatie bevindt waaruit volgt dat [benadeelde 1] daadwerkelijk levensgevaarlijk letsel heeft opgelopen, vormt voor het hof geen contra-indicatie. Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
IX.
Het hof stelt het volgende voorop.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
X.
Op 11 januari 2017 heeft [benadeelde 1] aangifte gedaan. Zij heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Ik woon op de [adres 1] .
Gisteravond, 10 januari 2017, hadden [verdachte] en ik afgesproken. Wij wilden samen zijn verjaardag vieren. Uiteindelijk kwamen wij rond 04.30 uur bij mij thuis. Ik ben thuis in slaap gevallen op de bank. [verdachte] deed erg argwanend naar mij toe. Meestal leidt dit tot mishandeling van mij. [verdachte] werd kwaad en beval mij dat ik mij moest gaan aankleden. Toen begon het hele spel weer. Hoe lang gaat het duren vandaag? Zal ik klappen krijgen? Kan ik onder klappen uit komen? Ik zag en voelde dat hij mij met zijn vuist tegen mijn hoofd sloeg. Ik wist al wat er komen ging en zette mij schrap. Ik bleef constant vragen om te stoppen. [verdachte] zei vervolgens: ‘Nu instappen en neem je telefoon mee.’ Ik reed en [verdachte] zat naast me. Ik moest van hem naar de Jos Beltjensstraat rijden. Daar stonden we stil. Ik zag dat [verdachte] zich naar mij toe draaide en zag en voelde dat hij met zijn gebalde vuist uithaalde en recht tegen mijn neus sloeg. Hij sloeg echt heel erg hard en ik hoorde een knak. Ik voelde enorme pijn en zag en voelde allemaal bloed uit mijn neus stromen. Toen sloeg [verdachte] me nog heel vaak met zijn vuist tegen mijn ogen, neus, wangen en mond. Hij raakte mijn hele gezicht. Ik wilde wegrennen uit de auto, opende de deur en had een been er uit. Ik begon te schreeuwen: ‘Help, help.’ Ik voelde dat [verdachte] mij aan mijn haren terug trok. Hij duwde mijn hoofd omlaag. Met één hand hield hij mijn hoofd vast en met zijn andere hand pakte hij mijn gezicht en met name ook mijn neus vast en begon ermee op en neer te schudden. Dit deed nog meer pijn omdat hij me daar zojuist had geslagen. Daarna sloeg hij me nog een paar keer en moest ik wegrijden. Ik zag de woede in zijn ogen. Ik moest gaan rijden van [verdachte] en moest mijn gezicht schoonvegen en wilde daarom naar een tankstation in Melick rijden.
Onderweg sloeg [verdachte] me nog een keer tegen mijn rechteroog. Dit was op de Bredeweg in Roermond. Daar stopten we toen ook en moesten we van plaats wisselen. Ik mocht niet uit de auto stappen en moest naar de bijrijdersstoel via binnen door de auto. [verdachte] reed verder en stopte bij het crematorium. Ik moest van [verdachte] uitstappen en daar gaf hij mij nog meer klappen. Hij bleef mij met zijn vuist slaan. Ik moest weer in de auto stappen. Ik wilde weg, ik zei dit meerdere keren, maar ik moest met [verdachte] mee. [verdachte] reed richting Melick en onderweg bleef ik klappen krijgen van [verdachte] . De hele auto zat onder het bloed. [verdachte] had me ook nog een kopstoot gegeven.
Ik hoorde [verdachte] tegen mij zeggen: ‘Als jij nog een keer probeert te vluchten dan steek ik je neer waar iedereen bij is, boeit me niet hoeveel.’ Dit was net voor het tankstation in Melick, aan de doorgaande weg. (...) In een fractie van een seconde deed ik stiekem mijn autogordel af en deed ik het bijrijdersportier open en liet ik mij al rollend uit de auto vallen. Ik viel op het wegdek. Dit was ter hoogte van het tankstation. Ik probeerde op te staan en weg te rennen. [verdachte] stopte met de auto en kwam achter me aan gerend. Ik schreeuwde heel hard: ‘Help, help.’ Ik hoorde [verdachte] tegen de andere mensen schreeuwen: ‘Is niks aan de hand. Het is mijn vrouw.’ [verdachte] begon me te commanderen dat ik in de auto moest stappen. Veel mensen hebben dit gezien. Ik wilde niet mee en ging op de grond liggen. [verdachte] zag dat er veel mensen bij kwamen waarna hij wegliep en met mijn auto wegreed.
Onderweg van thuis naar Melick heeft [verdachte] mijn telefoon uit mijn jaszak gepakt. Ik wilde mijn telefoon terug hebben, maar [verdachte] wilde deze niet teruggeven.
Door het incident van vandaag ben ik in het ziekenhuis terecht gekomen. Mijn hele gezicht zit vol met letsel, zwelling en krassen. Mijn rechterpols is helemaal dik en blauw en groen. Van mijn hoofd werd een CT scan gemaakt. Hieruit blijkt dat ik een botbreuk in mijn neus heb.
De verklaring van aangeefster dat zij (onder meer) een gebroken neus heeft opgelopen, wordt bevestigd door de in het dossier beschikbare medische informatie.
Op 17 januari 2017 heeft aangeefster [benadeelde 1] tijdens een aanvullend verhoor verklaard dat zij onder dwang mee moest. Dat bleek uit zijn houding en [verdachte] schreeuwde: ‘Instappen nu’. Zij durfde daar geen weerstand tegen te bieden. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij, nadat ze zich uit de auto had laten vallen, naar het tankstation wilde rennen, maar dat [verdachte] haar te pakken kreeg en haar vast greep. Zij weerde zich om los te komen en ging op de grond liggen. Zij hield haar gezicht in het gras en haar armen voor haar hoofd. Zij zag de voeten van [verdachte] . Hij trok aan haar haren en zij weet dat hij haar trapte. Dat voelde zij en later zag zij ook dat zij vegen had op haar gezicht. [verdachte] ging echt door, hij was heel boos.
De getuige [getuige 3] heeft op 11 januari 2017 bij de politie het volgende verklaard.
Op 11 januari 2017, omstreeks 08.45 uur, reed hij op zijn fiets over het fietspad aan de Heinsbergerweg te Melick. Hij reed in de richting van Roermond, aan de zijde waar het tankstation genaamd Esso is gelegen. Hij zag dat het rechter voorportier van een rijdende personenauto van het merk Opel, type Corsa, kleur lichtgrijs geopend werd. Hij schat de snelheid van de genoemde personenauto tussen de 50 à 60 kilometer per uur. Hij zag dat de auto snel vaart minderde. Hij zag dat een vrouw uit de rijdende personenauto viel. Hij zag dat het gezicht van de vrouw bebloed was. De vrouw had al een bebloed gezicht voor zij uit de personenauto viel. De vrouw stond op en rende in paniek richting het tankstation.
De man was intussen uitgestapt en naar de vrouw gerend. De man pakte de vrouw met zijn linkerhand stevig aan de kleding. Met de rechtervuist sloeg de man hard tegen het gezicht van de vrouw. De man sloeg tweemaal met zijn rechtervuist tegen de vrouw. De vrouw was erg in paniek en huilde. De vrouw riep meerdere malen om hulp. De vrouw wilde niet met de man terug in de auto. De vrouw was doodsbang en in paniek. De man bleef de vrouw vasthouden en proberen haar in de auto te krijgen. De vrouw liet zich bij het gras op de grond vallen. De vrouw schreeuwde om hulp. Hij zag dat de man de vrouw tweemaal keihard schopte. Hij zag dat de vrouw ook tweemaal geraakt werd aan haar hoofd.
Tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 15 november 2017 heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat de man de vrouw aan haar arm vastpakte en haar mee trok richting de auto. De vrouw verweerde zich, werkte tegen en liet zich vallen in het gras.
Op 11 januari 2017 heeft de getuige [getuige 4] het volgende verklaard.
Op 11 januari 2017, omstreeks 08.40 uur, reed zij samen met haar dochter vanuit Roermond naar Posterholt. Ter hoogte van het Esso tankstation zag zij dat er een auto stilstond op de weg. Zij zag dat er een vrouw half op het fietspad en half in de berm lag. Zij zag dat een man de vrouw aan haar haren vastpakte en dat hij haar omhoog trok. Zij zag dat de man zijn rechtervuist balde en met kracht in het gezicht van de vrouw sloeg. Zij zag dat de man hierna met de bovenkant van zijn voet tegen het hoofd van de vrouw trapte. Zij zag dat de man met beide handen de vrouw optilde aan haar jas. Zij zag dat de man de vrouw losliet en dat de vrouw hierdoor op de grond viel. Zij zag dat de man in de stilstaande auto stapte en wegreed. Het was een kleine grijze auto. Zij zag dat de vrouw opstond en het Esso tankstation in rende. Zij zag dat de vrouw in paniek was en hoorde dat de vrouw huilde en schreeuwde. Zij zag dat het gezicht van de vrouw geheel bebloed was en dat de jas en de broek van de vrouw onder het bloed zaten.
De getuige [getuige 4] heeft op 15 november 2017 bij de rechter-commissaris verklaard dat de man met snelle pas naar de vrouw liep die op de grond lag en haar meerdere trappen gaf. De stampbeweging ging van boven naar beneden. Hij deed dat echt met kracht. Zij zag dat de man de vrouw daarna aan haar haren omhoog trok. Vervolgens sloeg de man met zijn vuist meerdere keren de vrouw in het gezicht. Dat ging met kracht. De vrouw zag er verschrikkelijk uit, erg toegetakeld. Haar hele gezicht lag open. Zij zag dat de man, nadat hij de vrouw had geslagen, de vrouw aan haar jas of arm richting de auto trok. De vrouw werd meegesleurd. Zij verzette zich daartegen en trok zich los.
De getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat zij op 11 januari 2017 omstreeks 08.40 uur samen met haar moeder over de Heinsbergerweg te Melick reed. Ter hoogte van het Esso tankstation moest haar moeder stoppen met de auto. Zij zag een persoon op de grond liggen, in de berm op het gras ter hoogte van het Esso tankstation bord. Zij zag dat er een man bij de persoon op de grond stond. Zij zag dat de persoon op de grond ter hoogte van de linkerkant van het gezicht met de vuist werd geslagen door de man die erbij stond. Zij zag dat de persoon op de grond aan de haren omhoog werd getrokken door de man. Zij zag dat de man vervolgens de persoon ter hoogte van de rug, aan de jas, vastpakte en de persoon zo omhoog hield. Zij zag dat de man de persoon twee keer trapte; één keer in het gezicht en één keer tegen de linkerzijde. Zij zag dat de man de persoon losliet, waardoor de persoon op de grond viel. Zij zag dat de man in een auto, een grijze Opel Corsa, stapte en wegreed. Zij zag dat de persoon opstond van de grond. Zij zag op dat moment pas dat het een vrouw was en dat haar hele gezicht onder het bloed zat. Zij zag dat het gezicht van de vrouw ontzettend was opgezwollen.
Bij de rechter-commissaris heeft de getuige [getuige 5] verklaard dat de schoppen eigenlijk stampen waren, van boven naar beneden. Het gebeurde met kracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het klopt dat hij aangeefster [benadeelde 1] op 11 januari 2017 tegen het hoofd heeft geslagen en aan de haren heeft getrokken. Het kan kloppen dat hij tegen haar heeft gezegd dat ze in de auto moest stappen en haar telefoon moest meenemen. Bij het tankstation is mevrouw [benadeelde 1] uit de auto gevallen. Hij heeft haar aan haar jas omhoog getrokken. Het klopt dat mevrouw [benadeelde 1] niet meer met hem mee wilde. Het zou kunnen dat hij haar bij de arm heeft gepakt.
XI.
Het hof stelt vast dat de hiervoor bedoelde verklaringen van aangeefster [benadeelde 1] voor wat betreft de gebeurtenissen bij het tankstation worden ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] De getuige [getuige 3] heeft daarbij ook gezien dat het gezicht van aangeefster [benadeelde 1] al onder het bloed zat voordat zij uit de auto viel. De verklaringen van aangeefster [benadeelde 1] worden verder deels ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf. Op grond van het vorenstaande acht het hof de verklaringen van [benadeelde 1] , voor zover tot bewijs gebezigd, ook met betrekking tot wat aan de gebeurtenissen bij het tankstation voorafging, geloofwaardig en overtuigend. Om die reden heeft het hof dan ook, anders dan de verdediging, geen twijfel bij de onderdelen van de tenlastelegging, waarin aan de verdachte wordt verweten dat hij op dreigende toon tegen [benadeelde 1] heeft gezegd dat zij moest instappen en haar telefoon moest meenemen, dat hij haar heeft gedwongen in de auto te stappen en te gaan rijden, dat hij haar aan haar haren terug de auto in heeft getrokken toen zij probeerde uit te stappen, dat hij haar telefoon heeft afgepakt en dat hij op dreigende toon tegen haar had gezegd dat als zij nog eens probeerde te vluchten, hij haar zou neersteken waar iedereen bij was.
XII.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat de tenlastegelegde en bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte, in onderlinge samenhang bezien, kunnen worden gekwalificeerd als opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft, door aangeefster [benadeelde 1] te bedreigen, haar te dwingen in de auto te stappen en te gaan rijden, haar telefoon af te pakken en haar te mishandelen voordat zij in de auto stapte en tijdens de autorit, mede gelet op de omstandigheden waarover aangeefster heeft verklaard, een situatie doen ontstaan waarin zij niet de vrijheid had om haar eigen weg te gaan. Aangeefster zag uit angst voor de verdachte geen andere ontsnappingsmogelijkheid dan zich bij het tankstation te Melick uit de nog rijdende personenauto, die inmiddels door de verdachte werd bestuurd, te laten vallen. Vervolgens heeft de verdachte aangeefster, die op de grond lag, opnieuw mishandeld en heeft hij getracht haar terug in de auto te trekken, althans haar terug mee te nemen naar de auto. Uit dit samenstel van handelingen volgt naar het oordeel van het hof dat sprake was van opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde 1] .
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat ook de uitlatingen ‘Instappen, nu’ of ‘Nu instappen’, in de context waarin deze zijn gedaan, hebben bijgedragen aan het tenlastegelegde. Uit de hiervoor bedoelde verklaringen van aangeefster [benadeelde 1] volgt dat de verdachte kwaad was geworden, haar had bevolen zich aan te kleden en dat hij haar tegen het hoofd had geslagen. Vervolgens heeft hij tegen haar gezegd dat zij in de auto moest stappen. Zij moest mee onder dwang. Dat bleek uit zijn houding en uit het feit dat hij schreeuwde.
De raadsvrouw heeft nog aangevoerd dat zij niet vermag in te zien hoe het afpakken van de telefoon van aangeefster door de verdachte heeft kunnen bijdragen aan het tenlastegelegde. Het hof overweegt dat de omstandigheid dat de verdachte de telefoon van aangeefster heeft afgenomen en deze vervolgens de gehele tijd onder zich heeft gehouden tot gevolg had dat de aangeefster de mogelijkheid werd ontnomen om de politie of andere hulp in te schakelen, om zo een einde te maken aan de ontstane situatie. Om die reden is het hof van oordeel dat ook deze handeling heeft bijgedragen aan de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
De omstandigheid dat mevrouw [benadeelde 1] tijdens haar verhoor als getuige door de rechter-commissaris op 15 november 2017 heeft verklaard dat het haar ‘niet lekker zit dat gedaan wordt door justitie alsof er sprake zou zijn geweest van vrijheidsberoving’, terwijl daar naar haar idee geen sprake van was, maakt dat naar het oordeel van het hof niet anders.
Uit de initiële verklaringen van aangeefster die kort na het voorval zijn afgelegd, zoals hiervoor weergegeven, en uit de verklaringen van de getuigen rijst het beeld van een geweldsexplosie van de zijde van de verdachte, die al in de woning van aangeefster te Roermond begon, zich voortzette in de auto, waarbij de verdachte op enig moment met een slag in het gezicht de neus van aangeefster heeft gebroken, en vervolgens culmineerde in de gebeurtenissen bij het tankstation te Melick. Daar waren nietsvermoedende voorbijgangers er getuige van hoe de verdachte aangeefster [benadeelde 1] , die op de grond lag, met kracht in het gezicht sloeg en trapte, aan de haren trok en haar probeerde mee te trekken naar de auto, althans haar mee terug te nemen naar de auto. Het gezicht van aangeefster [benadeelde 1] zat volgens de getuigen helemaal onder het bloed en was ontzettend opgezwollen.
Gelet op het voorgaande gaat het hof voorbij aan de verklaring die [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd.
Het hof verwerpt het verweer.
XIII.
De verdachte heeft op 12 januari 2017 omstreeks 05:25 uur bij tankstation [benadeelde 5] in de gemeente Sittard-Geleen 12 liter benzine, ter waarde van € 21,52, getankt en is zonder te betalen weggereden.Hierna is hij omstreeks 05:30 uur op de A2 in aanrijding gekomen met een vrachtwagen.De bestuurder van deze vrachtwagen, [benadeelde 6] , heeft verklaard dat hij zijn voertuig op de vluchthaven had gestopt en zag dat er een man (het hof begrijpt: verdachte) uit de auto stapte die beklemd zat onder zijn vrachtwagen. Toen [benadeelde 6] hierop 112 belde, zag hij de man naar hem toelopen. De man vroeg aan hem: “Kunt u mij helpen?”. Vervolgens is de man naar achteren gelopen en heeft [benadeelde 6] hem niet meer gezien. Van een collega-chauffeur hoorde [benadeelde 6] vervolgens dat hij deze de man over de vangrail had zien gaan waarna de man was verdwenen. Deze collega-chauffeur zou hebben gezien dat de auto van de man eerst aan het slingeren was voordat hij de vrachtwagen van [benadeelde 6] raakte.De verdachte is over de gebeurtenissen op 25 maart 2017 door de politie verhoord. Hij heeft toen verklaard dat hij voor 20 euro had getankt en dat hij daar niet voor had betaald.In eerste aanleg heeft de verdachte tegenover de rechtbank op 28 februari 2019 verklaard dat het klopt dat hij op 12 januari 2017 de plaats van een ongeval heeft verlaten, dat hij toen in de auto van mevrouw [benadeelde 1] reed, dat er een arrestatiebevel openstond en dat hij daarvan wist, dat hij is gevlucht en dat hij de schade niet heeft vergoed.
XIV.
Als het zo zou zijn dat de verdachte, wetende dat hij voor ongeveer € 20,-- had getankt, vergeten was om te betalen en niet het oogmerk had om de brandstof zich wederrechtelijk toe te eigenen, dan had het op zijn weg gelegen om na het ontdekken van zijn vergissing zich ervoor in te spannen om alsnog voor de brandstof te betalen. Daarvan is niet gebleken. Ook anderszins kan in het gedrag van de verdachte na het tanken geen enkel concreet aanknopingspunt worden gevonden dat er op wijst dat de verdachte ten tijde van het tanken het voornemen had om te betalen. Integendeel. De lezing van de verdachte die er in de kern op neerkomt dat hij op het moment van het tanken te goeder trouw was acht het hof dan ook ongeloofwaardig.
Het verweer dat bij verdachte geen sprake was van een oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening van de brandstof wordt door het hof verworpen.
XV.
Op 5 oktober 2016 heeft [benadeelde 8] aangifte gedaan van vernieling van zijn personenauto, een blauwe Opel Corsa, voorzien van het kenteken [kenteken] . Aangever heeft verklaard dat hij zich die dag omstreeks 05.00 uur in zijn woning, gelegen aan de [adres 2] , bevond, toen hij plotseling wakker werd van geschreeuw. Toen hij naar beneden rende, zag hij zijn vader met een andere man in de gang staan. Hij zag en hoorde dat die man aan het schreeuwen was tegen zijn vader. De man is vervolgens de woning uit gerend. Aangever heeft de man herkend als [verdachte] [het hof begrijpt: de verdachte]. Aangever zag dat de ruit van het bestuurdersportier van zijn auto was ingegooid. Hij zag in zijn auto een soort van baksteen, in ieder geval een vierkante steen liggen.
De getuige [getuige 6] heeft op 9 december 2016 verklaard dat hij op 5 oktober 2016 ’s nachts wakker werd van gebonk op de deur. Hij hoorde iemand schreeuwen. Getuige zag een man bij de voordeur staan. Hij zag dat de man wegliep in de richting van de auto van zijn zoon. Hij zag dat de man vervolgens iets pakte, hij denkt dat het een steen was, en tegen de ruit van het bestuurdersportier begon te slaan. Getuige zag dat de ruit kapot ging. Hij is naar de voordeur gelopen en heeft deze geopend. Hij zag dat de man naar hem toe kwam, de woning in liep en in de gang bleef staan. Daar begon de man te schreeuwen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op 5 oktober 2016 aan de deur is gegaan bij het adres [adres 2] en dat hij druk aan het communiceren was.
XVI.
Het verweer van de verdediging dat niet is komen vast te staan dat verdachte de persoon is geweest die de ruit van de personenauto van aangever [benadeelde 8] heeft vernield, wordt door de inhoud van de verklaringen van [benadeelde 8] en zijn vader [getuige 6] , in onderlinge samenhang en in onderling tijdsverband bezien, weerlegd. Het hof ziet anders dan de verdediging geen redenen om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze verklaringen nu deze in belangrijke mate steun vinden in elkaar.
Het hof verwerpt het verweer.
Ad e.
Uit het verhandelde ter terechtzitting volgt dat niet ter discussie staat dat de verdachte de persoon is geweest die de personenauto’s van [benadeelde 9] , [benadeelde 10] en [benadeelde 3] op 25 september 2016 heeft beschadigd. Evenmin staat ter discussie dat de verdachte [benadeelde 2] hardhandig bij de arm heeft gepakt en meermalen tegen haar been heeft getrapt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het zich niet kan herinneren. Hij verkeerde onder invloed van middelen en wist niet wat hij deed. De verdediging heeft betoogd dat sprake was van een situatie waarin de verdachte buiten zijn schuld, omdat één of meer anderen hem GHB hadden toegediend, in een roestoestand is geraakt, waardoor het opzet op het tenlastegelegde ontbreekt.
Op grond van de voorhanden zijnde stukken heeft het hof geen aanwijzingen bekomen dat de verdachte daadwerkelijk, zonder dat hij daarvan kennis had, GHB toegediend of toegestopt heeft gekregen, zoals de verdediging heeft aangevoerd.
Uit de verklaring van [benadeelde 2] volgt dat de verdachte op enig moment drugs begon te nemen. Dat deed hij niet in het bijzijn van de personen die op het feest waren, maar hij sprak wel over ‘snuif’ en ‘je zag ook dat de drugs uit zijn neus kwam lopen’. Volgens [benadeelde 2] vroeg [verdachte] ook telkens om een zakdoekje. De sfeer sloeg toen om. [benadeelde 2] heeft daarover verklaard: ‘Je merkte gewoon dat hij door de drugs paranoïde werd. Van het ene op het andere moment begon hij te schelden en sloeg daarna weer om en verontschuldigde zich. Die stemmingswisselingen bleven zo doorgaan.’
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die avond heeft gedronken en gesnoven. Het ging daarbij om ongeveer tien glazen alcohol, mixdrankjes, en om het snuiven van cocaïne.Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte deze verklaring bevestigd.
Het hof stelt vast dat de verdachte de desbetreffende nacht vrijwillig en bewust geestverruimende middelen heeft gebruikt, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat geestverruimende middelen als alcohol en drugs – zeker ook in combinatie met elkaar – effect hebben op de psychische toestand van de gebruiker waardoor riskant gedrag kan ontstaan. Voor zover de verdachte geen herinnering heeft aan de delicten die hij vervolgens heeft gepleegd, geldt dat hij zichzelf in de betreffende geestestoestand heeft gebracht. Een en ander staat aan het aannemen van opzet niet in de weg. Vooropgesteld dient te worden dat de geestestoestand van de verdachte slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. Het hof is van oordeel dat het bestaan van feiten of omstandigheden waaruit dient te worden afgeleid dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken, niet aannemelijk geworden is.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
Het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Het in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 03-659131-17 onder 5 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak met parketnummer 03-661007-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 03-661007-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 4 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde een beroep gedaan op psychische overmacht nu de verdachte ongewild door anderen zou zijn gedrogeerd met GHB en zich van wat daarna is gebeurd niets meer kan herinneren, hetgeen tot ontslag van alle rechtsvervolging zou moeten leiden.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Onder omstandigheden kan het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Anders dan de verdediging, en onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in de bewijsoverwegingen onder ‘Ad e.’ is overwogen, is het hof van oordeel dat de verdachte door het gebruik van verdovende middelen en alcohol zichzelf vrijwillig in een toestand heeft gebracht waarbij hij verklaart geen herinnering te hebben aan delicten die hij vervolgens heeft gepleegd.
Nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden, wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
XVII.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en ziet daarin de redenen voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en een poging tot zware mishandeling van [benadeelde 1] , aan opzettelijke en wederrechtelijke vrijheidsberoving van [benadeelde 1] , aan vier gevallen van mishandeling, waarvan drie gericht tegen [benadeelde 1] , aan zeven gevallen van vernieling of beschadiging, aan diefstal en aan het verlaten van de plaats van een ongeval.
Ten aanzien van de poging tot doodslag en de poging tot zware mishandeling overweegt het hof dat de verdachte [benadeelde 1] bij twee verschillende gelegenheden meermalen tegen het hoofd heeft geschopt en geslagen. Dat het daarbij niet daadwerkelijk tot letaal dan wel zwaar lichamelijk letsel is gekomen is een kwestie van geluk. Ten gevolge van het door de verdachte uitgeoefende geweld heeft het slachtoffer wel onder meer een neusfractuur opgelopen. De verdachte heeft aangeefster ook op meerdere tijdstippen geslagen en aan de haren getrokken.
Door het handelen van de verdachte heeft hij een bijzonder ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Deze ervaring is, gezien de slachtofferverklaring, voor het slachtoffer zeer ingrijpend en beangstigend geweest, met name nu een aantal mishandelingen ook nog eens in de woning van het slachtoffer, een plek die nu juist rust en veiligheid zou moeten bieden, heeft plaatsgevonden. Naast het lichamelijke letsel dat het slachtoffer door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, leert de ervaring dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden. Dat is in dit geval niet anders, zo blijkt uit de slachtofferverklaring en de namens de benadeelde in het kader van de vordering tot schadevergoeding overgelegde stukken. De delicten als de onderhavige veroorzaken bovendien veel maatschappelijke onrust en leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 4 december 2020, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling, diefstal en vernieling. Ook heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
XVIII.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts gelet op de inhoud van de in het dossier voorhanden zijnde rapportages van deskundigen. In de onderhavige zaak zijn op 3 augustus 2018 en op 19 juni 2020 door J.L.M. Dinjens (psychiater) en op 30 juli 2018 en 21 juni 2020 door drs. K. Bertens (klinisch psycholoog) rapportages Pro Justitia opgemaakt omtrent de persoon van verdachte. Tevens heeft reclasseringswerker S. Revet op 3 augustus 2020 een reclasseringsadvies opgemaakt.
Uit deze rapportages blijkt omtrent het al dan niet bestaan van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bij de verdachte ten tijde van het begaan van het bewezenverklaarde het volgende:
Bron: Rapport psychiatrisch onderzoek pro justitia d.d. 3 augustus 2018, opgesteld door J.L.M. Dinjens, psychiater:
‘Er is primair sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Er zijn vanaf de adolescentie oppositionele gedragsproblemen, zoals drugsgebruik, spijbelen, schooluitval en politie- en justitiecontacten. Er is een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis met veelsoortige criminaliteit. Er is gedurende lange tijd sprake geweest van een procriminele houding. Er zijn primitieve afweermechanismen, zoals externaliseren, afsplitsen, loochenen en ontkennen. Er is een egocentrisch perspectief en een inflatoir zelfbeeld. Er is een gebrek aan innerlijke structuur, waardoor hij niet in staat is richting te geven aan zijn leven. Hij hanteert zijn eigen normen en waarden. Er zijn chronische problemen rondom agressieregulatie en impulscontrole. De gewetensfunctie is lacunair.
Er is sprake van een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol.’
Bron: Rapport aanvullend psychiatrisch onderzoek pro justitia d.d. 19 juni 2020, opgesteld door J.L.M. Dinjens, psychiater:
‘Er zijn nauwelijks nieuwe gezichtspunten ten opzichte van de rapportage van eigen hand d.d. 3 augustus 2018. Er is bij betrokkene sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken en een stoornis in middelengebruik (cannabis, cocaïne, alcohol) in volledige remissie in gecontroleerde omstandigheden. Onderzoeker heeft cannabis toegevoegd aan de middelen van gebruik.
Ten opzichte van de rapportage uit 2018 heeft betrokkene een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Dit wordt bevestigd door diverse referenten en de eigen onderzoeksindrukken. Betrokkene heeft afstand kunnen nemen van de situatie van destijds en met name de problematische en destructieve relatie met aangeefster mw. C. Hij toont zich meer open en introspectief en is bereid en voldoende gemotiveerd aan zichzelf te werken. Dit imponeert doorleefd, waarbij dient te worden opgemerkt dat betrokkene zich thans in een detentiesituatie bevindt met veel externe structuur en weinig prikkels en verleidingen van buitenaf. De eerder gestelde persoonlijkheidsstoornis is nog immer aanwezig, maar staat nu minder op de voorgrond.’
Bron: Rapport psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 30 juli 2018, opgesteld door drs. K. Bertens, klinisch psycholoog:
‘Onderzochte is bekend met een stoornis in middelengebruik, te weten, alcohol, cocaïne en cannabis. Op het gebied van de persoonlijkheid zien we antisociale trekken. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis.’
Bron: Rapport psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 21 juni 2020, opgesteld door drs. K. Bertens, klinisch psycholoog:
‘
Onderzochte is bekend met een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Onderzochte heeft
gedurende zijn leven vaker laten zien de grondrechten van anderen te overtreden of te
schenden. Hij heeft een uitgebreid justitieel dossier, waarop diverse overtredingen staan. Er is sprake van agressie en impulsiviteit. Onderzochte heeft onverschilligheid laten zien voor de veiligheid van zichzelf en anderen. Er worden problemen zichtbaar op het gebied van de gewetensfuncties. In het contact worden narcistische persoonlijkheidstrekken gezien. (...) Er is sprake van een gebrekkige empathie.
Onderzochte is daarnaast bekend met middelenproblematiek. Hij gebruikte cocaïne, alcohol en weed. Ten tijde van zijn gebruik was het probleem ernstig. (...) De diagnose
middelenproblematiek wordt wel gesteld, er is sprake van een kwetsbaarheid en de kans is reëel volgens onderzoeker als er geen sprake meer is van een gereguleerde omgeving dat hij opnieuw middelen gaat gebruiken. Momenteel is er sprake van een middelenprobleem; in langdurige remissie, in een gereguleerde omgeving.
De antisociale persoonlijkheidsstoornis is nog steeds aanwezig, maar speelt thans, na een verblijf van 2 jaar in detentie, zoals lijkt, nu minder. Het verschil tussen toen en nu lijkt te maken te hebben met de gereguleerde omgeving waarin onderzochte zich bevindt.
Kenmerken zoals problemen op het gebied van de agressieregulatie lijken op dit moment
minder te spelen, onderzochte lijkt zich beter te kunnen beheersen, waarschijnlijk mede
omdat hij abstinent is van middelen.’
XIX.
Omtrent de mate waarin de hierboven genoemde stoornissen de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed, hebben de deskundigen Dinjens en Bertens het volgende geconcludeerd:
Bron: Rapport aanvullend psychiatrisch onderzoek pro justitia d.d. 19 juni 2020, opgesteld door J.L.M. Dinjens, psychiater:
‘Er is enige doorwerking van de vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken. Betrokkene is in relationele situaties verhoogd krenkbaar en kan, wanneer hij zich afgewezen, onmachtig of in het nauw gedreven voelt, reageren met agressieve impulsdoorbraken. Hij zal bovendien sneller in problematische situaties en relaties terechtkomen. Hij kan verantwoordelijk worden gehouden voor het gebruik van middelen en de gevolgen die hieruit voortvloeien. Onderzoeker adviseert Uw rechtscollege betrokkene de ten laste gelegde feiten in enigszins verminderde mate toe te rekenen.’
Bron: Rapport psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 21 juni 2020, opgesteld door drs. K. Bertens, klinisch psycholoog:
‘De persoonlijkheidsproblematiek heeft duidelijk invloed gehad op de wijze van omgang met zijn vriendin. Onderzochte heeft vanuit de antisociale persoonlijkheidsstoornis de neiging impulsief op situaties te reageren. Zijn zelfcontrole en frustratietolerantie schieten te kort en de kans op geweld neemt toe. Hij houdt hierbij geen rekening houden met de ander en de kans op grensoverschrijdend gedrag is groot. (...) Het feit dat onderzochte onder invloed verkeerde bij al deze tenlasteleggingen zorgde er voor dat er weinig remmingsmogelijkheden meer aanwezig waren.
Naar de mening van onderzoeker heeft de aanwezige persoonlijkheidsproblematiek en de stoornis in middelengebruik een degelijke invloed gehad op het ten laste gelegde. Het advies is tenlasteleggingen 1[parketnummer 03-659016-17; hof]
, 2[parketnummer 03-659281-18; hof]
en 4[parketnummer 03-661007-17; hof]
onderzochte verminderd aan te rekenen.’
Het hof verenigt zich met bovenstaande conclusies van de deskundigen Dinjens en Bertens met betrekking tot de bij de verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en de conclusies van de deskundigen omtrent de mate waarin het bewezenverklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend. Het hof zal gelet op het voorgaande bij de strafoplegging rekening houden met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Gelet op al het vorenstaande, acht het hof, met de rechtbank, een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Ten aanzien van de maatregel
Uit de rapporten van de deskundigen volgt, zoals het hof hieronder nader zal motiveren, dat behandeling van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en het polymiddelenprobleem noodzakelijk is.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door de rechtbank opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging geboden is of dat uit het oogpunt van proportionaliteit en subsidiariteit kan worden volstaan met een lichtere sanctie.
De verdediging heeft bepleit dat het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zal opleggen. De verdediging heeft aangevoerd dat het uitgangspunt moet zijn dat bij de strafoplegging wordt gekozen voor de sanctie waarmee de minst vergaande inbreuk op de persoonlijke vrijheden van de verdachte wordt gemaakt. Gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen is het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging, zoals de rechtbank heeft gedaan, niet aangewezen. Ook het opleggen van een tbs met voorwaarden is niet nodig. De behandeling die de deskundigen voorstaan, kan volgens de rapporten ook worden gerealiseerd in het kader van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden, terwijl een dergelijke straf, gecombineerd met een langere proeftijd van 3 jaren, ook een goede stok achter de deur is. De omstandigheid dat de verdachte al geruime tijd in voorarrest heeft verbleven staat aan die strafmodaliteit niet in de weg.
Het hof overweegt dat het betoog van de verdediging kennelijk berust op de opvatting dat het ondergane voorarrest slechts in mindering moet worden gebracht op het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf en niet – voor zover de duur van dat voorarrest de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf overstijgt – ook op het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, als het tot tenuitvoerlegging daarvan zou komen.
Het hof stelt vast dat die opvatting berust op een onjuiste uitleg van het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van dit artikel heeft de rechter bij het opleggen van tijdelijke vrijheidsstraffen de verplichting te bevelen dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Dit bevel tot aftrek van voorarrest ziet ook op de gevangenisstraf ten aanzien waarvan de rechter met toepassing van art. 14a Sr heeft bepaald dat die straf of een gedeelte daarvan onder voorwaarden niet zal worden tenuitvoergelegd. Dit betekent dat indien de duur van het voorarrest langer is dan de duur van het onvoorwaardelijke deel de van de gevangenisstraf en de tenuitvoerlegging wordt bevolen van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf – welk bevel meebrengt dat het voorwaardelijke deel moet worden tenuitvoergelegd (vgl. HR 27 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:500, NJ 2015/232) –, bij die tenuitvoerlegging het resterende gedeelte van de duur van het voorarrest daarop in mindering moet worden gebracht. In het onderhavige geval zou dat naar het oordeel van het hof met zich meebrengen dat, gelet op de duur van de gevangenisstraf die passend en geboden is, de gezamenlijke duur van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf en een eventueel voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf, indien daarvan de tenuitvoerlegging zou worden gelast, de duur van het reeds ondergane voorarrest niet zou overstijgen, zodat in het voorkomende geval aan een bevel tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf geen (verdere) uitvoering kan worden gegeven. Dat zou betekenen dat er voor de verdachte geen extrinsieke prikkel zou zijn om mee te werken aan de noodzakelijk geachte behandeling, hetgeen het hof onwenselijk acht.
Maar ook indien het betoog van de verdediging wel zou worden gevolgd, acht het hof de oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden in deze zaak een onvoldoende waarborg om te voorkomen dat de verdachte zich aan de noodzakelijk geachte behandeling zal onttrekken. Zou de verdachte – zoals kennelijk in het verleden al eens is gebeurd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling bij een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar – het resterende strafdeel geheel ondergaan dan rest immers geen strafrechtelijk kader meer om hem tot die behandeling te bewegen. Hiernaast heeft ook te gelden dat, zoals hieronder nog wordt overwogen, het hof de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden als zodanig passend en geboden acht.
Het hof zal dienen na te gaan of de noodzakelijk geachte behandeling in de vorm van een maatregel van terbeschikkingstelling aan de verdachte kan worden opgelegd. Daarvoor zal in ieder geval dienen te zijn voldaan aan de voorwaarden gesteld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Zoals uit de door het hof overgenomen conclusies van de psychiater en psycholoog volgt, wordt aan deze voorwaarde voldaan.
Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De door de verdachte in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 1 primair en de in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 1 subsidiair en 2 begane feiten zijn misdrijven die aan dit vereiste voldoen.
Ten slotte dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht). Het hof overweegt daarover het volgende.
Op basis van de bij de verdachte bestaande persoonlijkheidsstoornis, die ook ten tijde van het begaan van de feiten bestond (zoals hiervoor hetgeen onder het kopje “
ten aanzien van de straf”is vermeld), is door de deskundigen een inschatting gemaakt van het recidivegevaar en zijn aanbevelingen gedaan voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken.
Omtrent de inschatting van het recidivegevaar en aanbevelingen voor interventies die het recidivegevaar kunnen beperken, is door de deskundigen Dinjens en Bertens het volgende gerapporteerd:
Bron: Rapport aanvullend psychiatrisch onderzoek pro justitia d.d. 19 juni 2020, opgesteld door J.L.M. Dinjens, psychiater:
‘Het recidiverisico wordt, zowel klinisch als met behulp van semigestructureerde risicotaxatie-instrumenten (HKT-30 en SAPROF), ingeschat als matig tot hoog.
De klinische en toekomstige factoren zijn enigszins gunstiger ten opzichte van het onderzoek uit 2018, mede omdat betrokkene een positieve ontwikkeling laat zien. Er is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in middelengebruik. Er is een uitgebreide justitiële voorgeschiedenis met veelsoortige criminaliteit. Er is langdurig sprake geweest van een procriminele houding. De problematische relatie met aangeefster is thans niet meer aanwezig. Hij imponeert thans niet agressief of impulsief maar is hierin onderliggend wel kwetsbaar. De gewetensfunctie is kwetsbaar. Er zijn weinig beschermende factoren. Hij uit gemotiveerd te zijn voor behandeling.
Er wordt geadviseerd tot een intensieve klinische behandeling, aansluitend gevolgd door een ambulante behandeling, inclusief forensisch beschermd wonen. Betrokkene wordt, mede op basis van de gunstige ontwikkeling en positieve motivatie, in staat geacht zich te houden aan voorwaarden. Deze behandeling zou naar de mening van onderzoeker kunnen plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel. Hiermee zal het recidiverisico naar verwachting voldoende kunnen worden beteugeld. De voornoemde klinische behandeling kan plaatsvinden in een FPA en aansluitend in een FBW met behandeling vanuit een forensisch FACT. Een alternatief is een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. De behandeling kan op dezelfde manier vorm worden gegeven als bij (1). Dit betreft echter een zwaarder kader, dat mogelijk kan worden ervaren als een dwingendere stok achter de deur, maar eveneens kan leiden tot een daling van de behandelmotivatie. Een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt gezien de mogelijkheden in een minder zwaarwegend kader thans als te prematuur en minder passend ingeschat.’
Bron: Rapport psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 21 juni 2020, opgesteld door drs. K. Bertens, klinisch psycholoog:
‘Een antisociale persoonlijkheidsstoornis behandelen is lastig, zeker als de gedragspatronen langer bestaan. (...) Naar onderzoekers mening is behandeling nog steeds noodzakelijk om de kans op recidive ook buiten de structuur van de PI verder te verkleinen en zou nu stoppen met behandelen kunnen betekenen dat onderzochte weer opnieuw afdwaalt naar zoals het voorheen was. De nieuwe patronen in denken en handelen zijn nog niet voldoende verankerd en de kans op terugval is reëel, zeker als onderzochte opnieuw in kringen zal verkeren waar criminaliteit en drugsgebruik speelt.
Behandeling gericht op enkele symptomen zoals de agressiviteit en impulsiviteit en wat ook door onderzochte wordt onderstreept, het middelenprobleem, blijft belangrijk en hij heeft deze nog onvoldoende gehad. Daarnaast zal het vergroten van inzicht in bepaalde
gedragspatronen en de daarbij behorende valkuilen en het aanleren van meer gezonde
coping mechanismen belangrijk zijn om recidive te verminderen. Bij onderzochte zal een
aandachtspunt ook zijn contacten met vrouwen zijn en de wijze waarop hij met relationele spanningen om kan gaan.
Door de risico- en beschermende factoren tegen elkaar af te wegen, wordt thans het
risico op herhaling van gewelddadig gedrag als matig tot hoog geschat.
Onderzochte ervaart nog steeds korte lontjes te hebben. Hij geeft aan er vaker wel
beter mee om te kunnen gaan. Er bestaat nog steeds de neiging tot externaliseren en
onderzochte neemt nog weinig eigen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Hij
vertoont zich ook nog onverschillig voor de consequenties van zijn handelen richting
zijn slachtoffers. Hij ervaart zichzelf als voldoende in staat op het goede pad te
blijven, in die zin lijkt onderzochte zich te overschatten. Waarbij hij de valkuilen juist
lijkt te onderschatten. De kans is reëel dat bij beren op de weg onderzochte het
opgeeft en de verantwoordelijkheid hiervoor bij een ander neerlegt. De verandering
die voorzichtig lijkt te zijn ingezet is nog niet verankerd.
De best passende optie lijkt te zijn onderzochte een behandeling op te leggen binnen
het juridisch kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, mits
de strafmaat dat toelaat. Aanbevolen wordt om te starten met een klinische opname
op een forensische afdeling met een matig beveiligingsniveau, waarbij onderzochte
stapsgewijs kan werken aan zijn behandeldoelen. Verwacht wordt dat klinische
opname kortdurend kan zijn, denk aan korter dan een jaar. Dit als onderzochte zich in
blijft zetten met betrekking tot zijn behandeldoelen. Belangrijk is wel dat daarna het
ambulante traject een langer traject vereist. In dat opzicht wordt geadviseerd tot het opleggen van een substantieel voorwaardelijk strafdeel, zodat therapietrouw zo goed
mogelijk afgedwongen wordt.
Mocht de strafmaat een dergelijk juridisch kader niet toestaan, wordt geadviseerd om
de behandeling te realiseren binnen het juridisch kader van de TBS met
voorwaarden. Onderzochte heeft te kennen gegeven zich aan de voorwaarden voor
behandeling, gericht op de persoonlijkheidsproblematiek en middelenproblematiek te
willen houden. Het zo snel mogelijk kunnen resocialiseren is voor onderzochte een
belangrijk doel.’
Uit het reclasseringsadvies d.d. 3 augustus 2020, dat is opgemaakt door reclasseringswerker S. Revet, blijkt onder meer het volgende:
‘Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Er is een uitgebreid strafblad met antecedenten. Maar betrokkene lijkt wel een andere weg in te willen slaan. Wanneer betrokkene eerst klinisch zal worden behandeld is zal de kans op recidive afnemen.
Het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. Betrokkene is vaker veroordeeld voor geweldsfeiten.
Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld . In het verleden mislukte eerder ingezette trajecten. Echter geeft hij bij meerdere partijen aan dat hij een ander leven wil en graag wil meewerken aan een plan van aanpak.
Wanneer de rechtbank besluit betrokkene een TBS met voorwaarden op te leggen dan adviseert de reclassering dit te doen met de volgende bijzondere voorwaarden;
• Geen strafbaar feit plegen
• Meewerken aan reclasseringstoezicht
• Meewerken aan time-out
• Niet naar het buitenland
• Opname in een zorginstelling
• Ambulante behandeling
• Contactverbod
• Alcohol en drugsverbod
• Begeleid wonen of maatschappelijke opvang’
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 januari 2021 is reclasseringswerker Revet als deskundige gehoord. In aanvulling op voornoemd reclasseringsadvies heeft hij ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – verklaard dat de reclassering bij de voorwaarde ‘opname in een zorginstelling’ thans adviseert dat betrokkene zich in plaats van een FPA laat opnemen in FPK Fivoor of een soortgelijke zorginstelling. De verdachte was in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst in FPA Fivoor. De reclassering heeft het openbaar ministerie kort daarna geadviseerd te vorderen dat deze aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarde wordt gewijzigd, in die zin dat de verdachte zou worden overgeplaatst naar de forensisch psychiatrische kliniek, omdat zijn gedrag en handelen niet passend bleek binnen de forensisch psychiatrische afdeling. Bij beslissing van 25 november 2020 heeft het hof een vordering van die strekking toegewezen. De ontwikkelingen sindsdien lijken positief en de verdachte heeft te kennen gegeven zich ook beter op zijn plaats te voelen in de FPK.
Bij plaatsing in een forensisch psychiatrische kliniek zou de verdachte, als daartoe aanleiding is, alsnog kunnen worden overgeplaatst naar de forensisch psychiatrische afdeling. Afschalen kan wel, opschalen niet, aldus de deskundige.
De deskundige Dinjens heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 januari 2021 verklaard dat sprake is van hardnekkige problematiek, die niet eenvoudig te behandelen is. Daar is een lange adem voor nodig. Om die reden adviseren de deskundigen te starten met een langdurige klinische behandeling. Deze behandeling moet niet meteen zijn gericht op resocialisatie, maar in de eerste plaats op behandeling van de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis. De deskundige Bertens heeft daar aan toegevoegd dat de totale behandeling, bestaande uit een klinisch deel en een ambulant deel, naar verwachting jaren zal duren.
Het hof verenigt zich met de weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen met betrekking tot het recidiverisico en de noodzaak van langdurige behandeling, waaronder een klinische behandeling. Zonder een dergelijke behandeling acht het hof de kans op recidive vanuit de stoornissen van de verdachte groot.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is naar zijn oordeel het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden in deze zaak geen optie om te kunnen waarborgen dat de verdachte de noodzakelijke behandeling ondergaat alvorens volledig terug te keren in de maatschappij. Het hof zal daarom bezien of de geadviseerde behandeling en overige voorwaarden in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling moeten worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat aan de wettelijke criteria voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan:.
- bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens (in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische kenmerken) en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (in de vorm van een polymiddelenprobleem);
- de door de verdachte in de zaak met parketnummer 03-659281-18 onder 1 primair en de in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder 1 subsidiair en 2 begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, en
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van die maatregel.
Het hof acht het noodzakelijk dat de verdachte wordt behandeld in een forensisch kader zodat er, naast het behandelen van de stoornis zelf, ook genoeg aandacht is voor het voorkomen van recidive. Het hof ziet, gelet op de uitgebrachte rapporten van de deskundigen, met de advocaat-generaal en de verdediging aanleiding om af te zien van de door de rechtbank opgelegde terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal zal het hof in plaats daarvan terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen nu dat minder vergaande kader op dit moment afdoende lijkt voor de noodzakelijke behandeling van de verdachte ter beteugeling van het recidivegevaar.
Het hof sluit zich voor wat betreft de op te leggen voorwaarden aan bij de door de reclassering in het reclasseringsrapport van 3 augustus 2020 geformuleerde voorwaarden, met dien verstande dat het hof de voorwaarde van opname in een zorginstelling zal formuleren overeenkomstig het advies dat de deskundige Revet ter terechtzitting d.d. 20 januari 2021 heeft gegeven. Anders dan de reclassering heeft geadviseerd, zal het hof het voorgestelde contactverbod met [benadeelde 1] niet opnemen als een bij de tbs-maatregel op te leggen voorwaarde. Uit de processtukken volgt dat de verdachte en mevrouw [benadeelde 1] in het verleden, in weerwil van aan de schorsing van de voorlopige hechtenis verbonden voorwaarden, contact met elkaar hebben gehad. Daarbij ging het initiatief soms van mevrouw [benadeelde 1] uit. Het hof acht een contactverbod met [benadeelde 1] , gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, die zich bovendien over een langere periode hebben uitgestrekt, wel aangewezen, maar zal dit – zoals hierna nader zal worden gemotiveerd – in het kader van een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen.
Aan de op te leggen maatregel zullen de door de reclassering geformuleerde voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, worden verbonden, welke voorwaarden in het dictum worden weergegeven. De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden – in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde en de ernst van het ziektebeeld van de verdachte – met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed. De door het hof te stellen voorwaarden strekken ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen.
Gelet op het bewezenverklaarde wordt de maatregel van terbeschikkingstelling onder meer gelast ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd is.
Naar het oordeel van het hof dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat de verdachte, indien hij niet wordt behandeld en begeleid, wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Voor een vloeiende overgang tussen de beëindiging van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis en de terbeschikkingstelling met voorwaarden acht het hof daarom noodzakelijk dat direct kan worden begonnen met de uitvoering van aan de terbeschikkingstelling te verbinden voorwaarden. Daarom zal het hof bevelen dat de maatregel en de hierna te stellen voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Het hof zal, ter voorkoming van strafbare feiten, overgaan tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 2 jaren, te weten een contactverbod met [benadeelde 1] . Het hof zal daarbij bepalen dat indien deze verboden worden overtreden, per overtreding ten hoogste één (1) week vervangende hechtenis, met een maximum van zes (6) maanden, zal worden toegepast. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel niet op.
Het hof zal bevelen dat voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er – gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan en in het bijzonder de omstandigheden dat meerdere bewezenverklaarde feiten zich hebben afgespeeld binnen de relatie van verdachte en mevrouw [benadeelde 1] , dat de deskundigen het recidiverisico inschatten als matig tot hoog en dat het hof is gebleken dat de verdachte en [benadeelde 1] in weerwil van een eerder contactverbod toch contact met elkaar hebben gehad – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde 1] . Daarbij heeft het hof tevens gelet op het reclasseringsadvies van 3 augustus 2020 waaruit blijkt dat de reclassering een contactverbod van belang acht om nieuwe confrontaties tussen de verdachte en mevrouw [benadeelde 1] te voorkomen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep voor wat betreft de hoogte betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Namens de benadeelde partij is ter onderbouwing van de vordering onder meer aangevoerd dat de benadeelde partij als gevolg van de gebeurtenissen een posttraumatische stressstoornis heeft opgelopen, waarvoor zij tot op heden onder behandeling is. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de ervaring leert dat door feiten als het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder feiten 1 en 2 bewezenverklaarde immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het hof is van oordeel dat het, temeer nu de verdediging de vordering heeft betwist, meer inlichtingen nodig heeft om gewogen te kunnen beoordelen in hoeverre de bij de benadeelde partij geconstateerde posttraumatische stressstoornis geheel is veroorzaakt door de in de zaak met dit parketnummer bewezenverklaarde feiten, dan wel mede is veroorzaakt door andere bewezenverklaarde feiten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat die andere bewezenverklaarde feiten en daarmee samenhangende schade door de benadeelde partij nadrukkelijk niet in de vordering tot schadevergoeding zijn betrokken. Het hof is van oordeel dat het verkrijgen van meer inlichtingen hieromtrent een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert. Het hof zal de immateriële schade die rechtstreeks voortvloeit uit het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder feiten 1 en 2 bewezenverklaarde schatten en vaststellen op een in billijkheid te bepalen bedrag van € 1.500,00. De benadeelde partij kan voor het meer gevorderde thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2017, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in de zaak met parketnummer 03-659016-17 onder de feiten 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder feit 3 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 2.545,85 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in een bedrag van € 1.222,64 ter zake van de reparatiekosten van de personenauto van het merk Renault, type Mégane, een bedrag van € 1.225,71 ter zake van de reparatiekosten van de personenauto van het merk Fiat, type Punto Evo en een bedrag van € 97,50 aan expertisekosten.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft betoogd dat de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak dan wel het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder feit 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.545,85. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt (en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken), tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder feit 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 2.545,85. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg ter zake van het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder feit 4 tenlastegelegde een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 september 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft de vordering ter terechtzitting in hoger beroep voor wat betreft de hoogte betwist. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 100,00, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal deze schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het meer gevorderde zal het hof de vordering van de benadeelde partij afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het in de zaak met parketnummer 03-661073-17 onder feit 4 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 100,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering tenuitvoerlegging
De officier van justitie in het arrondissement Limburg heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 24 oktober 2016 onder 03-160361-16. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van de omstandigheid dat het hof aan de verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden zal opleggen, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard, acht het hof het niet opportuun om de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren te gelasten. Het hof zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38v, 38w, 45, 57, 63, 282, 287, 300, 302, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.