ECLI:NL:GHSHE:2021:3343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
20-001541-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Limburg inzake ontnemingsvordering en wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 mei 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juli 2020. De rechtbank had in dat vonnis het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 50.045,50 en een betalingsverplichting opgelegd. De betrokkene, geboren in 1970, had hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gebaseerd op de stukken van de eerste aanleg en de pleidooien van de advocaat-generaal en de verdediging. De advocaat-generaal heeft bevestigd dat het vonnis van de rechtbank moet worden gehandhaafd, terwijl de verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de ontnemingsvordering.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het zich niet kon verenigen met de beslissing van de rechtbank. Het hof heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel herzien en vastgesteld op € 20.018,00, gebaseerd op de waarde van de gestolen horloges in het helerscircuit. De rechtbank had eerder de voorraadwaarde van de horloges als uitgangspunt genomen, maar het hof heeft deze waarde bijgesteld naar 20% van de voorraadwaarde.

Daarnaast heeft het hof de duur van de gijzeling bepaald op 400 dagen, waarbij het hof de nieuwe regelgeving in het Wetboek van Strafrecht in acht heeft genomen. De beslissing van het hof is op 20 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken, waarbij mr. B. Stapert als voorzitter fungeerde, bijgestaan door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.L.P. van Cruchten als raadsheren.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001541-20 OWV
Uitspraak : 20 mei 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 juli 2020 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak met parketnummer 03-659060-19 tegen:

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
wonende te [adres].
Hoger beroep
De rechtbank heeft het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op
€ 50.045,50 en heeft aan betrokkene een betalingsverplichting opgelegd voor dat bedrag. Verder heeft de rechtbank de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd, bepaald op 285 dagen.
Van de zijde van de betrokkene is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de betrokkene naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
De verdediging heeft afwijzing van de ontnemingsvordering bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest.
Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Veroordeling en wettelijke grondslag
De rechtbank heeft omtrent de veroordeling en de wettelijke grondslag het navolgende overwogen en beslist:
Bij voormeld vonnis d.d. 22 juli 2020 (hof: bedoeld is het vonnis van de rechtbank gewezen onder parketnummer 03/659060-19) is [verdachte] veroordeeld wegens het plegen van een inbraak in de winkel [bedrijf], gepleegd op 6 december 2019 en voor een inbraak in de winkel [bedrijf] , gepleegd op 6 oktober 2019.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
Namens [bedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] , is aangifte gedaan van diefstal.
De diefstal vond plaats in de vroege ochtend van 6 oktober 2019. Er was een groot gat in de ruit van een toegangsdeur geslagen waardoor de dader de winkel heeft betreden. In de winkel waren de ruiten van diverse vitrines ingeslagen endaaruit zijn in totaal 74 horloges
weggenomen. De voorraadwaarde van de weggenomen horloges bedraagt € 100.091.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] aan de door hem gepleegde inbraak bij [bedrijf] heeft verdiend. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat [verdachte] niets heeft verdiend aan de door hem bij [bedrijf] gepleegde inbraak nu de daarbij weggenomen goederen onder [verdachte] in beslag zijn genomen en door de politie aan [bedrijf] zijn teruggegeven.
Het hof heeft geen reden anders te overwegen en te beslissen, neemt vorenstaande overweging en beslissing over en maakt deze tot de zijne.
Het hof vult vorenstaande overweging aan in die zin dat dit hof bij arrest van heden gewezen onder parketnummer 20-001540-20 voormelde bewezenverklaring door de rechtbank heeft bevestigd.
De Schatting
De rechtbank heeft omtrent de schatting van het voordeel het navolgende overwogen:
De rechtbank is van oordeel dat bij het schatten van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van de voorraadwaarde van de weggenomen horloges en niet van de outletprijs. De voorraadwaarde bedraagt namelijk de daadwerkelijke waarde van de horloges zonder de winstmarge die de winkel [bedrijf] bij de verkoop daarvan hanteert. De voorraadwaarde bedraagt € 100.091,- Het is echter aannemelijk dat het vermogen van [verdachte] is toegenomen met het bedrag dat hij voor de horloges redelijkerwijs heeft kunnen krijgen op de zwarte markt. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat voor dergelijke gestolen goederen een minder hoge prijs wordt betaald in het helerscircuit.
Het hof heeft geen reden anders te overwegen en te beslissen, neemt vorenstaande overweging en beslissing over en maakt deze tot de zijne.
De rechtbank heeft vervolgens het voordeel geschat op de helft van de voorraadwaarde zijnde een bedrag van € 50.045,50.
Het hof volgt de rechtbank hierin niet en schat - onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:184) - de waarde van de gestolen horloges in het helerscircuit op 20% van de voorraadwaarde, zijnde een bedrag van
€ 20.018,- (afgerond).
Het hof stelt het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op dat bedrag en zal aan betrokkene een betalingsverplichting opleggen voor dat bedrag.
Gijzeling
Met ingang van 1 januari 2020 is het nieuwe elfde lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht direct van toepassing geworden. Het hof zal daarom bij het opleggen van de maatregel ook de duur van de gijzeling bepalen die, met toepassing van artikel 6:6:25 Sv, in dit geval ten hoogste kan worden gevorderd. Hierbij wordt door het hof voor elke volle
€ 50,-- van het opgelegde bedrag één dag gerekend, met een maximum van 1.080 dagen en bepaalt op grond daarvan het aantal dagen gijzeling op (€ 20.018,- : 50=)
400 dagen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 20.018,00 (twintigduizend achttien euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 20.018,00 (twintigduizend achttien euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
400 dagen.
Aldus gewezen door:
mr. B. Stapert, voorzitter,
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.H.W. Van der Meijs, griffier,
en op 20 mei 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. M.L.P. van Cruchten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.