Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de brief van 7 september 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant waarin de griffier schrijft dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de zitting;
- de brief van 13 september 2021 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met bijgaand de onbewerkte zittingsaantekeningen met datum 29 juni 2020 – het hof begrijpt dit als 21 juni 2021 – die niet door de zittingsrechter zijn geaccordeerd, met daarbij de mededeling dat het aan het hof (!) is te beslissen of deze aantekeningen aan partijen worden verstrekt, als vervolgens door het hof per beveiligde e-mail aan alle betrokkenen beschikbaar gesteld, en
- de op de mondelinge behandeling door [appellante] en [bank] Bank overgelegde en voorgelezen pleitnota en spreekaantekeningen.
- namens [appellante] , de heer [betrokkene 1] , aandeelhouder, de heer [betrokkene 2] , bedrijfsjurist, bijgestaan door mr. Vroegrijk,
- de curator in persoon, bijgestaan door mr. De Ree,
- namens [bank] Bank, mevrouw [betrokkene 3] , Recovery Officer, bijgestaan door mr. drs. Hautvast en mr. G.R.P. Verbon en
- namens [B.V. 2] , de heer [betrokkene 4] , indirect bestuurder, bijgestaan door mr. dr. ing. De Haan.
2.De beoordeling
- Vanwege een door (de rechtsvoorganger van) [bank] Bank aan [B.V. 7] B.V. (thans geheten [B.V. 3] ) en [B.V. 6] verstrekt krediet in rekening-courant van in totaal € 1.750.000,00 heeft (de rechtsvoorganger van) [bank] Bank op 30 maart 2011 een recht van eerste hypotheek verkregen op de registergoederen voor € 2.450.000,00.
- [bank] Bank heeft het krediet wegens betalingsachterstanden op 22 juni 2017 opgezegd.
- Op 5 januari 2021 heeft de taxatie plaatsgevonden van de registergoederen. Volgens het taxatierapport, uitgebracht op 3 februari 2021, hebben de registergoederen een marktwaarde van € 1.375.000,00 en een executiewaarde van € 900.000,00.
- Op 13 april 2021 heeft [bank] Bank de executie aangezegd aan de hypotheekgever.
- [B.V. 3] is op 4 mei 2021 failliet verklaard met benoeming van mr. [curator 1] tot curator.
- De vordering van [bank] Bank bedraagt per 5 mei 2021 € 1.942.041,29 te vermeerderen met rente en kosten.
- De openbare verkoop stond gepland voor 18 mei 2021.
- Bij de notaris zijn schriftelijk biedingen binnengekomen, onder andere het hoogste bod van [B.V. 2] van € 1.900.000,00.
- [bank] Bank heeft het bod van [B.V. 2] geaccepteerd.
- [bank] Bank heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2021, de voorzieningenrechter ex artikel 3:268 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht dat de verkoop van de registergoederen onderhands zal geschieden overeenkomstig de overgelegde koopovereenkomst tussen [bank] Bank en [B.V. 2] . Bij haar verzoek heeft de [bank] Bank een verklaring van de notaris van 4 mei 2021 overgelegd. De notaris laat hierin weten dat er bij haar vier onderhandse biedingen zijn binnengekomen afkomstig van [B.V. 2] en [beslaglegger] .
- Op 21 mei 2021 heeft de curator een koopovereenkomst gesloten met [appellante] .
- De curator heeft op 26 mei 2021 een verweerschrift ingediend tegen inwilliging van het verzoek, omdat er een gunstiger bod is uitgebracht door [appellante] van
- Op 21 juni 2021 heeft de mondelinge behandeling van het verzoekschrift bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft – blijkens de beschikking – onder meer [B.V. 2] , [beslaglegger] en [appellante] als belanghebbende opgeroepen. De beschikking maakt melding van de aanwezigheid ter zitting van de heer [betrokkene 6] (hierna: [betrokkene 6] ). [betrokkene 6] is door de voorzieningenrechter aangeduid als ‘belangstellende/bieder’.
- Ter zitting heeft [bank] Bank aangevoerd dat [B.V. 2] haar bod heeft verhoogd naar een bedrag van € 2.222.000,00.
- Namens [appellante] is tegen dit verhoogde bod als verweer aangevoerd dat [bank] Bank niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij geen belang heeft bij een gunstiger bod van [B.V. 2] . Subsidiair heeft [appellante] aangevoerd dat zij haar bod verhoogt naar een bedrag van € 2.225.000,00.
- Daarop is een biedingsstrijd ontstaan waarin zich ook een ter zitting aanwezige derde partij, zijnde [betrokkene 6] , heeft gemengd met als uitkomst het bod van [B.V. 2] van
eigenbelang moet bestaan bij een hogere opbrengst van het goed, volgt ook uit de wetsgeschiedenis. In het onderhavige geval had hypotheekhouder [bank] Bank volgens [appellante]
zelf geen belangbij een hogere opbrengst van de registergoederen, omdat de vordering van [bank] Bank op de hypotheekgever reeds door het via de curator ingediende verhoogde bod van [appellante] van
bevoegdom een gunstiger aanbod vóór de afloop van de behandeling van het oorspronkelijk verzoek aan de boedelrechter voor te leggen, omdat [bank] Bank (via wie [B.V. 2] haar bieding uitbracht) ondanks de hogere opbrengst toch niet batig zou worden gerangschikt en omdat vooralsnog uit niets blijkt dat [B.V. 2] zelf door de hogere opbrengst batig zou worden gerangschikt.
“die bij een hogere opbrengst van het goed belang heeft”, buiten beschouwing te laten.
NJ2014/299) overwogen dat volgens vaste rechtspraak het antwoord op de vraag of iemand als belanghebbende kan worden aangemerkt, moet worden afgeleid uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen. Daarbij zal volgens de Hoge Raad een rol spelen in hoeverre iemand door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat hij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre hij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (vgl. HR 10 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8290,
NJ2007/45, en HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9961,
NJ2012/339).
NJ1995/367 (Rabobank/Sporting Connection) (herhaald bij uitspraak van de Hoge Raad van 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:213,
NJB2017/429 (CEREC/Antonius Beheer)).
inclusief alle kosten en lopende rentegeheel te voldoen.
3.De beslissing
- aan de zijde van [bank] Bank op € 772,00 voor griffierecht en € 2.228,00 voor salaris advocaat;
- aan de zijde van de curator op € 338,00 voor griffierecht en € 2.228,00 voor salaris advocaat en
- aan de zijde van [B.V. 2] op € 772,00 voor griffierecht en € 2.228,00 voor salaris advocaat en