3.3.Bij notariële akte van 11 juli 2005 zijn partijen huwelijkse voorwaarden aangegaan. De akte is verleden door notaris [notaris] . De akte is op 12 juli 2005 ingeschreven in het openbaar huwelijksgoederenregister. De akte luidt onder meer:
‘Uitsluiting
Artikel 1
De echtgenoten sluiten elke gemeenschap van goederen uit.
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 7
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de
echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de
inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid
van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere
omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging
en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de
gebruikelijke verzekeringen, de kosten van ontwikkeling en ontspanning van
de gezinsleden, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke
woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de
echtelijke woning en de vakantiewoning.
Tevens behoren daartoe de kosten van aanschaf van de inboedel en van de
voor het gezin bestemde auto's.
Indien aan die kosten, waaronder begrepen de kosten van een geldlening die
in verband met de aanschaf zijn aangegaan, door beide echtgenoten is
bijgedragen, komt de eigendom daarvan aan ieder van hen voor de helft toe.
Vorenbedoelde kosten behoren tot de kosten van de huishouding voor zover
maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich niet daartegen verzetten en
voor zover deze kosten niet ten laste van derden komen.
3. Indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, worden de
gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen
de kosten die verband houden met de huisvesting van de echtgenoten,
gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.
4. De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten
van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou
moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen,
mits hij die vordering instelt
binnen een jaar na de ontbinding van het huwelijk of, in geval van scheiding
van tafel en bed, binnen één jaar na de totstandkoming daarvan.
5. Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct
worden voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.’