ECLI:NL:GHSHE:2021:766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
200.277.341_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen afnemer en leverancier over betaling van facturen, rente-afspraak en bonusregeling

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2021, betreft het een geschil tussen Totaaltechniek B.V. (appellante) en Elektrotechnische Groothandel II B.V. (geïntimeerde) over de betaling van facturen, een rente-afspraak en een bonusregeling. De zaak is een vervolg op een eerder tussenarrest van 30 juni 2020, waarin het hof een mondelinge behandeling heeft gelast. De procedure omvatte verschillende processtukken, waaronder de memorie van grieven en de memorie van antwoord in zowel het principaal als incidenteel appel.

In het incident heeft de geïntimeerde gevorderd dat de appellante wordt veroordeeld tot het overleggen van bepaalde processtukken die verband houden met een eerdere procedure tussen de appellante en de hoofdaannemer in het Sint Lucas project. De geïntimeerde heeft echter nagelaten om een deugdelijke grondslag voor deze vordering te stellen, waardoor het hof oordeelt dat de vordering moet worden afgewezen. De geïntimeerde wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident.

In de hoofdzaak verwijst het hof de zaak naar de rol voor het nemen van de memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van de appellante. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, wat betekent dat de procedure nog niet is afgerond en verdere stappen zullen volgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.341/01
arrest van 16 maart 2021
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv
in de zaak van
[[ X ]] Totaaltechniek B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel, geïntimeerde in incidenteel appel,
verweerder in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellante],
advocaat: mr. C.S. van den Pauwert te Eindhoven,
tegen
[[ Y ]] Elektrotechnische Groothandel II B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel, appellante in incidenteel appel,
eiseres in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde],
advocaat: mr. L.T. van Eyck van Heslinga te Alkmaar,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 juni 2020 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer C/01/344897 / HA ZA 19-237 gewezen vonnis van 8 januari 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 30 juni 2020 waarbij het hof een mondelinge behandeling
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, tevens houdende incidentele vordering ex artikel “846a” Rv met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
[geïntimeerde] vordert in dit incident dat [appellante] wordt veroordeeld tot het afgeven, overleggen of verschaffen aan haar van een afschrift van:
I alle processtukken die in de procedure tussen [appellante] tegen de hoofdaannemer in het Sint Lucas project zijn ingediend door alle betrokken partijen;
II alle tussen- en eindvonnissen die in deze procedure zijn gewezen alsmede door de rechtbank opgestelde processen verbaal, een eventuele door de rechtbank in een proces-verbaal vastgelegde minnelijke regeling daaronder uitdrukkelijk begrepen;
III te bepalen dat in het geval [appellante] in gebreke blijft binnen een door het hof te bepalen termijn te voldoen zij een ineens opeisbare dwangsom van € 10.000,-- ten gunste van [geïntimeerde] verbeurt, te vermeerderen met € 1.000,-- per dag of gedeelte van een dag dat zij in verzuim blijft, met een maximum van € 40.000,--.
6.2.
In de toelichting onder grief D in het incidenteel appel heeft [geïntimeerde] haar – in het petitum van de memorie opgenomen – incidentele vordering ingeleid, maar een deugdelijke grondslag voor deze vordering heeft [geïntimeerde] niet gesteld. Dit incident betreft volgens [geïntimeerde] zelf “een exhibitieplicht ex artikel 843a Rv”, maar zij heeft nagelaten gemotiveerd te stellen dat en in hoeverre is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. Reeds dit betekent dat de vordering in het incident van [geïntimeerde] moet worden afgewezen.
6.3.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van het incident.
In de hoofdzaak
6.4.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van [appellante].
6.5.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.114,-- aan salaris advocaat (1 punt liquidatietarief II);
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 4 mei 2021 voor het nemen van de memorie van antwoord in incidenteel appel aan de zijde van [appellante];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, M.G.W.M. Stienissen en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 maart 2021.
griffier rolraadsheer