3.1.Onder rov. 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Ook in hoger beroep kan van deze feitenvaststelling worden uitgegaan, nu de grieven van partijen daartegen niet zijn gericht. Het hof zal deze feiten hierna weergeven, vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.5. Verder heeft het hof de feitenvaststelling aangevuld (in rov. 3.1.6).
3.1.1.De [familienaam] dreef tot 2017 een familiebedrijf, de [[--]] Groep, dat werd gevormd door de [de holding beheer b.v.] en een aantal dochtermaatschappijen. Het bedrijf hield zich bezig met het terugwinnen van diverse grondstoffen uit schroot, ijzer,
ferro- en non-ferrometalen.
3.1.2.De [familienaam] werd het eind 2016 oneens over de te varen koers. [persoon A] en zijn zoon [persoon B] aan de ene kant en de broers (van [persoon A] ) [persoon C] en [persoon D] aan de andere kant verschilden van visie op het bedrijf. Daarop is besloten tot ontvlechting van de belangen van de betrokkenen in de [[--]] Groep. Daarop dienden de verschillende tot de [[--]] Groep behorende vennootschappen te worden verdeeld of verkocht.
3.1.3.De afspraken en uitgangspunten ten aanzien van de ontvlechting van de [[--]] Groep zijn door de betrokkenen vastgelegd in een op 11 mei 2017 gesloten “Memorandum of Understanding” hierna te noemen MoU. Hierin zijn de overeengekomen uitgangspunten jegens elkaar vastgelegd.
Partijen bij de MoU waren:
- [persoon B] en [persoon A] en hun persoonlijke BV’s: KFG Holding B.V. en [persoon A] Beheer B.V.;
- [persoon C] en [persoon D] en hun persoonlijke BV’s: [persoon C] Beheer B.V. en [Persoon G]
Beheer B.V.;
- de Stichting Administratiekantoor [de holding beheer b.v.] , die voor (de persoonlijke
vennootschappen van) [persoon B] , [persoon A] , [persoon C] en [persoon D] de certificaten hield van de
aandelen in [de holding beheer b.v.] ;
- [de holding beheer b.v.] (vertegenwoordigd door [Persoon E] );
- Custom Management B.V. (bestuurder van [de holding beheer b.v.] ).
3.1.4.Eiseressen (in eerste aanleg) in deze zaak zijn de persoonlijke Bv’s van [persoon A] en [persoon B] . Gedaagden (in eerste aanleg) zijn de persoonlijke BV’s van [persoon C] en [persoon D] .
3.1.5.Partijen hebben geschillen gekregen over de afwikkeling en de uitvoering van de MoU.
3.1.6.Artikel 5 van de MoU luidt als volgt:
“
5 Leveranties na overdracht
[persoon B] en [persoon A] verbinden zich jegens [persoon C] en [persoon D] om na de Ontvlechting te bewerkstelligen dat afspraken worden gemaakt over de levering van Rubber (non-Ferro) ter verwerking tegen marktconforme condities door de vestiging te Born aan de vestiging te Helmond voor een periode van 3 (drie) jaar na de Ontvlechting.”
3.2.1.In eerste aanleg vorderden Euregio c.s. in conventie, verkort weergegeven, het volgende:
1. [metaalhandel B.V.] te veroordelen om aan Euregio Recycling te voldoen het bedrag van € 27.508,50, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
2. [metaalhandel B.V.] te veroordelen om aan Euregio Recycling te voldoen buitengerechtelijke kosten van € 1.050,08, te vermeerderen met de wettelijke rente;
3. [Recycling Holding B.V.] te veroordelen om aan Euregio Recycling te voldoen het bedrag van € 30.250,--, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
4. [Recycling Holding B.V.] te veroordelen om aan Euregio Recycling te voldoen buitengerechtelijke kosten van € 1.077,50, te vermeerderen met wettelijke rente;
5. [Recycling Holding B.V.] te veroordelen om aan Euregio Holding te voldoen het bedrag van € 5.447,--, te vermeerderen met wettelijke handelsrente;
6. [Recycling Holding B.V.] te veroordelen om aan Euregio Holding te voldoen buitengerechtelijke kosten van € 648,85, te vermeerderen met wettelijke rente;
7. [appellanten] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
3.2.2.Op hetgeen Euregio c.s. aan deze vorderingen ten grondslag hebben gelegd en op de door [appellanten] gevoerde verweren zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, hierna ingaan.
3.3.1.In reconventie vorderden [appellanten] – samengevat –
1. te verklaren voor recht dat Euregio c.s. vanaf 21 november 2017 zijn tekort geschoten in hun verplichtingen onder de non-ferro overeenkomst (uitvloeisel van artikel 5 van de MoU) en met de nakoming van die overeenkomst blijvend in verzuim zijn;
2. Euregio c.s. in verband met voormelde tekortkoming hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.056.400,--, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, met (meer) subsidiaire varianten;
3. Euregio c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de reconventie, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.2.Op hetgeen [appellanten] aan deze vorderingen ten grondslag hebben gelegd en op de door Euregio c.s. gevoerde verweren zal het hof, voor zover in hoger beroep van belang, hierna ingaan.
3.4.1.In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank in conventie alleen het door [metaalhandel B.V.] met betrekking tot de vordering van Euregio Holding erkende bedrag van € 270,--, vermeerderd met wettelijke handelsrente, en de buitengerechtelijke kosten terzake daarvan van € 40,--, vermeerderd met wettelijke rente, toegewezen. Euregio c.s. zijn als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
3.4.2.In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] geheel afgewezen en [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.