ECLI:NL:GHSHE:2022:106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.277.962_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens wanbetaling en aanwezigheid hennep gerelateerde spullen in garage

In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst en de ontruiming van een woning. [Appellant] huurde sinds 1 augustus 2007 een woning van [geïntimeerde] en had een huurachterstand van € 3.555,88. Tijdens een politieonderzoek naar een brand in de garage van [appellant] werd een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, evenals illegale stroomaftakkingen. De burgemeester van Roermond legde een last onder bestuursdwang op, waardoor de woning tijdelijk gesloten werd. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde] ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, wat door de kantonrechter werd toegewezen. [Appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij vijf grieven aanvoerde, waaronder dat de huurovereenkomst niet ontbonden had moeten worden omdat hij de huurachterstand had ingelopen. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van [appellant], waaronder de wanbetaling en de aanwezigheid van de hennepkwekerij, voldoende ernstig waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.277.962/01
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. M.M.J.P. Penners te Sittard,
tegen
[de vennootschap] ,voorheen [[--]] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F.G.H.J. Niemarkt te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 februari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 november 2019, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7863096 CV EXPL 19-4385)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met producties;
- de mondelinge behandeling, waarbij [geïntimeerde] een pleitnotitie heeft overgelegd;
- de bij H12-formulier door [appellant] toegezonden producties 16 tot en met 25, die tijdens de mondelinge behandeling in het geding zijn gebracht;
- een set foto’s die iets duidelijker is dan de set foto’s die [geïntimeerde] bij brief van 30 september 2019 aan de kantonrechter in het geding heeft gebracht, is namens [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep op verzoek van het hof overgelegd.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg. Partijen hebben ter zitting van het hof aangegeven dat er geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg is opgemaakt.

3.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] heeft van (de rechtsvoorganger van) [geïntimeerde] ingaande 1 augustus 2007 een woning gehuurd staande en gelegen te [postcode] [plaats] , aan de [adres] , tegen een huurprijs van, laatstelijk, € 708,84 per maand. De huurprijs dient overeenkomstig artikel 4.3 van de huurovereenkomst, steeds te worden voldaan vóór of op de eerste dag van de periode waarop de betaling betrekking heeft.
Op 14 juni 2019, ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in deze zaak, was er een huurachterstand van € 3.555,88 (iets meer dan vijf maandelijkse huurtermijnen).
Op 23 augustus 2019 is de auto van [appellant] , die voor zijn garage stond, in brand gevlogen. [appellant] heeft bij de politie een melding van brandstichting gedaan. Die dag heeft de politie de garage van het gehuurde betreden en daar, zoals zij in de - op ambtseed opgemaakte - bestuurlijke rapportage heeft geschreven: “een niet in werking zijnde hennepkwekerij” aangetroffen. Geruimd zijn, zo staat in de bestuurlijke rapportage:
 7x armaturen incl. assimilatielampen
 1x snelheidsregelaar
 1x schakelbord
 1x tijdschakelaar
 7x transformator (aluminium)
 1x koolstoffilter
 1x luchtafzuiging
 1x slakkenhuis
 2x ventilator (metaal)
 2x ventilator (kunststof)
 1x temperatuurventilatieregelaar
 1x dompelpomp
 6x knipbenodigdheden
 ongeveer 110 losse, opgestapelde potten
 dozen van de aanwezige lampen die op zolder stonden.
In de rapportage is voorts opgenomen dat [appellant] bekende samen met een niet nader te noemen persoon een kweekruimte voor hennep te hebben opgezet met de bedoeling om hennepolie aan de planten te onttrekken voor behandeling van zijn ziekte. Tevens is in voormelde rapportage opgenomen dat [appellant] ontkende dat de kwekerij in gebruik was geweest maar dat hij wel bekende dat de watermeter was weggehaald en dat de stroom illegaal was afgetapt.
In een rapport van fraude-inspecteur [persoon A] van Enexis is opgenomen dat hij die dag een aftakking voor de hoofdveiligheid, de essentiële beveiliging, heeft waargenomen en dat dit betekent dat het elektriciteitswerk opzettelijk is vernield/beschadigd. Er is, zo vermeldt zijn rapport, gemeen gevaar voor goederen te duchten en levensgevaar voor een ander. De elektriciteitsmeter is door Enexis meegenomen.
Een paar dagen later heeft [appellant] een handgranaat tussen de resten van de uitgebrande auto aangetroffen en dit bij de politie aangegeven.
Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet heeft de burgemeester van de gemeente Roermond een last onder bestuursdwang opgelegd en de woning voor de duur van één maand, ingaande 17 september 2019 om 10.00 uur, gesloten.
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling ten overstaan van de kantonrechter heeft [appellant] de ontstane huurachterstand volledig betaald.
Bij e-mailbericht van 6 februari 2020 heeft de assistent officier van justitie aan [appellant] gemeld dat hij voor het overtreden van de Opiumwet niet wordt vervolgd.
“De hennepkwekerij was immers niet in werking en was onvoldoende groot om te kunnen spreken van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. U heeft hier geen brief over of van ontvangen, omdat u naast het overtreden van de Opiumwet ook verdacht wordt van de diefstal van elektriciteit en water. De zaak wordt in zijn geheel door de politie aan het Openbaar Ministerie gestuurd en te zijner tijd verwerkt.”
Op 20 mei 2020 heeft [appellant] aangifte gedaan tegen verbalisant [persoon B] omdat hij een vals rapport, zijnde de hiervoor aangeduide bestuurlijke rapportage, zou hebben opgemaakt.
Bij brief van 29 augustus 2020 heeft de officier van justitie bericht dat de verbalisant mocht afgaan op de deskundigheid van Enexis met betrekking tot het gerelateerde over de diefstal van stroom. Met betrekking tot de verwijzing naar de bekennende verklaring geeft de officier aan dat hij ook in de mutatie van de andere verbalisant ziet staan dat [appellant] bekend heeft terwijl uit het verhoor evident blijkt dat dit niet het geval is. De officier heeft geconcludeerd dat er onvoldoende verdenking is voor het opzettelijk opmaken van een valse verklaring.
Op 16 november 2020 heeft [appellant] een klaagschrift ex artikel 12 Sv. bij het hof ingediend tegen de beslissing om de verbalisant niet strafrechtelijk te vervolgen.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft de officier van justitie [appellant] medegedeeld dat hij niet wordt vervolgd en de aan hem opgelegde strafbeschikking wordt ingetrokken. Voor het delict 11a Opiumwet en het delict diefstal elektriciteit is onvoldoende bewijs. Een recente bestraffing maakt een vervolging voor het delict diefstal water niet noodzakelijk, aldus de officier.
3.2.1.
In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg, kort weergegeven, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde gevorderd zulks met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft zij in de dagvaarding in eerste aanleg ten grondslag gelegd dat [appellant] geruime tijd de huur onbetaald had gelaten. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft zij aangevoerd dat [appellant] de huurovereenkomst toerekenbaar niet was nagekomen omdat hij een hennepkwekerij in zijn garage had, de burgemeester de woning had gesloten en heeft zij gewezen op de brandstichting en de aangetroffen handgranaat.
3.2.3.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
Na de mondelinge behandeling op 8 oktober 2019 heeft de kantonrechter, samengevat, in het bestreden vonnis van 6 november 2019 de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en [appellant] veroordeeld tot ontruiming. Voorts is [appellant] veroordeeld tot betaling van een vergoeding van € 708,84 per maand, vermeerderd met de wettelijk toegestane huurverhoging, vanaf 1 juli 2019 zolang hij in gebreke blijft met de ontruiming. De kantonrechter heeft [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] met haar veroordeling in de proceskosten van beide instanties.
3.4.
[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep één grief aangevoerd en verzocht tot aanvulling c.q. verbetering van de gronden.
De te beoordelen grondslagen van de vordering tot ontbinding en ontruiming
3.5.
Het hof zal eerst de grief in het incidenteel hoger beroep beoordelen. Deze is gericht tegen de overweging 4.3. van de kantonrechter waarin deze constateert dat [geïntimeerde] ter zitting andere feiten heeft gesteld dan die oorspronkelijk aan haar vordering ten grondslag lagen. “Zij baseert niet langer haar vordering op de huurachterstand, maar op de aangetroffen hennepkwekerij en de sluiting van de woning”, aldus de kantonrechter. Overweging 4.3. wordt afgesloten met de mededeling dat de kantonrechter zich niet langer gebonden acht aan de feitelijke grondslag van de vordering zoals die bij de dagvaarding is gesteld.
3.5.1
[geïntimeerde] betoogt dat zij tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg de grondslag van haar vordering heeft aangevuld. Zij stelt enkel te hebben aangegeven dat de vordering tot betaling van de achterstallige huur niet werd gehandhaafd nu deze inmiddels was voldaan. Dit neemt niet weg dat er een huurachterstand was en dus een toerekenbare tekortkoming van de huurachterstand die leidt tot een gerechtvaardigde vordering tot ontbinding, ook op het moment dat de huurachterstand was ingelopen, aldus [geïntimeerde] .
3.5.2.
[appellant] stelt bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep dat ontbinding van de huurovereenkomst op grond van wanbetaling niet mogelijk is omdat een huurder alsdan nimmer in staat zou zijn om een mogelijke wanprestatie te herstellen. Op het moment van de zitting in eerste aanleg was er geen sprake meer van de bij dagvaarding gestelde wanprestatie. Voorts verwijst [appellant] naar de reden van de niet betaling van de huurpenningen, zijnde de oplichting door [persoon C]. Na betaling was het geschil feitelijk afgedaan.
[appellant] acht het bijzonder merkwaardig dat [geïntimeerde] op basis van een door haarzelf niet gehandhaafde vordering, toch van mening is dat de huurovereenkomst door de kantonrechter ontbonden had moeten worden op basis van de gestelde huurachterstand. Dit is innerlijk tegenstrijdig, aldus [appellant] .
3.5.3.
Het hof beoordeelt de incidentele grief als volgt. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] haar vordering tot betaling van de achterstallige huur heeft ingetrokken. Dit is ook logisch nu [appellant] voorafgaande aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg deze vordering integraal had voldaan. Intrekking van deze vordering (sec) leidt er niet toe dat de feitelijke grondslag aan de andere vorderingen, zijnde die tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, komt te ontvallen. Bovendien heeft [geïntimeerde] het recht om deze grondslag in hoger beroep weer ter beoordeling voor te leggen,
ook in het geval de kantonrechter heeft mogen aannemen dat [geïntimeerde] de wanbetaling niet langer aan haar vordering tot ontbinding en ontruiming ten grondslag wilde leggen. Gesteld noch gebleken is immers dat [geïntimeerde] afstand heeft gedaan van haar vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst op grond van de wanbetaling.
3.5.4.
In hoger beroep ligt dan ook voor of de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde kunnen worden uitgesproken op de grond van de gestelde niet tijdige betaling van de huurtermijnen en/of op grond van het handelen in strijd met goed-huurderschap, dit in relatie tot hetgeen is aangetroffen in de garage van [appellant] in combinatie met het hebben van een illegale stroomaftakking.
Het verweer van [appellant] , inhoudende dat betaling van achterstallige huurtermijnen de wanprestatie opheft, is een inhoudelijk verweer tegen deze grondslag en zal hierna worden beoordeeld.
Beoordeling van de wanbetaling als tekortkoming
3.6.1.
Inhoudelijk beoordeelt het hof de wanbetaling als volgt. [appellant] geeft aan dat hij in januari 2019 een onderneming in Duitsland was gestart maar dat het lang duurde voordat hij in Duitsland een bankrekening op zijn naam kon openen. Met [persoon C] had hij afgesproken dat de huurpenningen via haar bankrekening in Duitsland zouden worden betaald. [appellant] zou (om fiscale redenen) de maandelijkse huurpenningen aan haar betalen zodat zij voor doorbetaling kon zorgen. [appellant] stelt dat hij door haar is opgelicht nu zij de desbetreffende bedragen niet heeft doorbetaald aan [geïntimeerde] . Hij heeft in Duitsland aangifte van oplichting tegen haar gedaan. [appellant] heeft kopieën van de door [persoon C] aan hem toegezonden, vervalste rekeningafschriften overgelegd.
[geïntimeerde] betwist deze gang van zaken en vraagt zich af waarom [appellant] eerst de huurpenningen aan [persoon C] zou overmaken terwijl hij deze toch eenvoudig zelf aan [geïntimeerde] zou kunnen betalen. Dat hier fiscale aspecten aan verbonden zijn, heeft [geïntimeerde] betwist en dit is door [appellant] niet nader onderbouwd.
3.6.2.
Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn betalingsverplichtingen jegens de verhuurder (toerekenbaar) niet is nagekomen. Voor zover juist zou zijn dat [persoon C] voor de betalingen zou zorgdragen, dan geldt dat haar handelwijze voor rekening en risico van [appellant] komt nu het op zijn weg ligt zorg te dragen voor de tijdige nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. Het hof verwerpt het verweer van [appellant] dat het betalen van de huurachterstand ertoe leidt dat geen sprake (meer) is van een tekortkoming. De huurtermijnen moeten tijdig betaald worden en op het moment dat dit niet gebeurt, is er sprake van een tekortkoming (zie artikel 4.3 van de huurovereenkomst zoals genoemd in r.o. 3.1. sub a.). Deze kan niet ongedaan gemaakt worden door een latere betaling.
3.6.3.
De conclusie is dat [appellant] de huurovereenkomst (toerekenbaar) niet is nagekomen door de huurtermijnen niet tijdig aan [geïntimeerde] te betalen. Dit leidt echter niet zonder meer tot het oordeel dat de huurovereenkomst moet worden ontbonden.
Is de wanbetaling voldoende voor ontbinding?
3.7.1.
Artikel 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. De hoofdregel en de tenzij-bepaling brengen tezamen de materiële rechtsregel tot uitdrukking dat, kort gezegd, slechts een tekortkoming van voldoende gewicht recht geeft op (gehele of gedeeltelijke) ontbinding van de overeenkomst (HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1810). Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de structuur van hoofdregel en tenzij-bepaling in de systematiek van het BW echter wel mee dat de schuldeiser moet stellen en zo nodig bewijzen dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van de schuldenaar (en in voorkomend geval dat voldaan is aan de eis van art. 6:265 lid 2 BW dat de schuldenaar in verzuim is), en dat het aan de schuldenaar is om de omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die zien op toepassing van de tenzij-bepaling. Bij beantwoording van de vraag of de ontbinding gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
Ten aanzien van de ontbinding van een overeenkomst van huur en verhuur van woonruimte gelden geen bijzondere regels. Het is aan de feitenrechter om te beoordelen of de tekortkoming, gelet op de omstandigheden van het geval, waaronder het concrete belang van de huurder bij het voortduren van de huurovereenkomst, van voldoende gewicht is om de overeenkomst te ontbinden.
Dat ligt besloten in de in art. 7:231 lid 1 BW dwingend voorgeschreven rechterlijke tussenkomst voor de ontbinding van een huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte. Deze rechterlijke beoordeling vindt wel haar praktische begrenzing erin dat de rechter slechts rekening kan houden met de voor hem kenbare feiten en omstandigheden.
3.7.2.
Het hof dient te beoordelen of de door [geïntimeerde] gestelde tekortkomingen een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Naast de gestelde wanbetaling beroept [geïntimeerde] zich op andere feiten en omstandigheden, betrekking hebbend op hetgeen in de garage is aangetroffen (hierna: de tweede tekortkoming). Deze omstandigheden heeft zij tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg aangevoerd en dienen in de beoordeling te worden betrokken. Tussen partijen is evenwel in geschil of deze tweede tekortkoming wel tijdig is aangevoerd en of dit als een tekortkoming kwalificeert. Het hof zal deze geschilpunten eerst beoordelen.
Is de tweede tekortkoming tijdig aangevoerd?
3.8.1.
[appellant] betoogt in grief 1 van het principaal hoger beroep dat de kantonrechter de feitelijke aanvulling van de grondslag niet had mogen honoreren. Hij stelt hiertegen tijdens de mondelinge behandeling bezwaar te hebben gemaakt en onvoldoende in de gelegenheid te zijn gesteld om hierop inhoudelijk te reageren.
3.8.2.
Naar het oordeel van het hof slaagt deze grief niet. Ook in hoger beroep heeft [geïntimeerde] het recht om de grondslag van haar eis aan te vullen. In hoger beroep staat vast dat zij zowel de wanbetaling als alle feiten en omstandigheden ten tijde van en na de brandstichting van de auto (rov. 3.1. sub c. t/m f.) aan haar vorderingen ten grondslag legt. [appellant] heeft in deze procedure voldoende gelegenheid gehad om daarop inhoudelijk te reageren zodat zijn belang bij deze grief komt te vervallen.
Is sprake van een tweede tekortkoming?
3.9.1.
In grief 2 van het principaal hoger beroep betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de tekortkoming vaststaat en [appellant] wist althans had kunnen weten dat de aanwezigheid van goederen in het gehuurde die duidelijk verband houden met de exploitatie van een hennepkwekerij zou leiden tot een reactie van de verhuurder.
[appellant] stelt dat de aangetroffen goederen niet zijn gebruikt voor het kweken van hennep. De goederen lagen louter willekeurig opgeslagen in een ruimte achterin de garage. Er was geen in werking zijnde hennepkwekerij en [appellant] wordt ook niet vervolgd voor overtreding van de Opiumwet. Hij betwist voorts dat er sprake is geweest van diefstal van elektriciteit. Wel heeft hij een extra stroomvoorziening laten aanleggen in verband met de muziekstudio die hij in de garage had gebouwd; het ging hier, aldus de door [appellant] overgelegde verklaring, om het verleggen van 2 groepen stroom vanuit de berging naar de garage.
3.9.2.
[geïntimeerde] wijst op de inhoud van de bestuurlijke rapportage die door een verbalisant op ambtseed is opgemaakt, inclusief de bekentenissen die daarin zijn opgenomen. Voorts wijst zij op het rapport “gevaarzetting elektriciteit”, opgemaakt door de fraude-inspecteur van Enexis. In het gehuurde is een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen, aldus de politie. In beide rapportages wordt gesproken over een illegale aftakking van de elektriciteit. Daaraan doet niet af dat in 2018 werkzaamheden in de garage, o.a. aan de dekvloer, zijn uitgeoefend, aldus [geïntimeerde] .
3.9.3.
Het hof beoordeelt deze gestelde, tweede tekortkoming als volgt.
De aan [appellant] verweten tekortkoming, naast de wanbetaling, bestaat uit het zich niet gedragen als een goed huurder. Zo heeft hij zijn garage gebruikt als opslagruimte voor een niet in werking zijnde hennepkwekerij; zo is er in het gehuurde een illegale stroomaftakking aangebracht en is er sprake van overlast in de vorm van een brandstichting en het aantreffen van een handgranaat.
[appellant] wijst op het feit dat de politie restanten van hennepplanten heeft aangetroffen en hieraan de conclusie heeft verbonden dat deze afkomstig waren van de aangetroffen, niet in werking zijnde hennepkwekerij. Deze restanten betreffen hennepafval, afkomstig van een growshop en deze zijn volgens [appellant] gebruikt voor het maken van CBD-olie. Deze olie is een middel om zijn klachten als gevolg van de ziekte van Crohn te verminderen. Het hof stelt vast dat in de hiervoor genoemde twee rapportages waarop [geïntimeerde] een beroep doet, geen melding wordt gemaakt van het aantreffen van plantrestanten. Dit heeft zij als zodanig niet aan de vordering tot ontbinding ten grondslag gelegd. Dit gegeven is dan ook niet relevant voor de beoordeling.
[appellant] erkent dat de aangetroffen materialen mogelijk ook gebruikt kunnen worden voor de bouw van een hennepkwekerij (p. 9 mvg onderaan). Hij stelt dat hij deze materialen los van elkaar opgeslagen heeft in zijn garage en hij zou deze op enig moment “nog eens gaan opruimen en weggooien”. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft hij betwist dat alle door de politie genoemde materialen ook daadwerkelijk aanwezig waren. [appellant] betwist zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstal van energie.
3.9.4.
Het hof is van oordeel dat het aanwezig hebben van een niet in werking zijnde hennepkwekerij in combinatie met het hebben van een illegale stroomaftakking een tekortkoming van [appellant] voldoende onderbouwen. De betwisting door [appellant] dat niet alle in de bestuurlijke rapportage genoemde zaken in zijn garage aanwezig waren - een verweer dat hij voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft gevoerd - kwalificeert het hof als onvoldoende onderbouwd en wordt om die reden verworpen. [geïntimeerde] heeft de door haar gestelde tekortkoming op dit punt voldoende onderbouwd aan de hand van de bestuurlijke rapportage. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] verklaard dat hij afstand van deze zaken heeft gedaan. In rechte is dan ook komen vast te staan dat in de garage een niet in werking zijnde hennepkwekerij aanwezig was.
Voorts is er het rapport gevaarzetting elektriciteit waarin de fraude-inspecteur van Enexis aangeeft een aftakking voor de hoofdbeveiliging te hebben waargenomen hetgeen betekent dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten is. [appellant] heeft als productie 22 een overzicht van “Politie en Enexis” overgelegd waarin is opgenomen dat Enexis heeft vastgesteld dat er in een ruimte in de woning een kweekruimte is ingericht en er in de kruipruimte van de woning buiten de meter van Enexis om een illegale aftakking was gemaakt naar de kweekinstallatie. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is dit document besproken en is gebleken dat dit document niet afkomstig was van de politie en/of Enexis maar van een expertisebureau en te maken heeft met de procedure die [appellant] tegen zijn brandverzekeraar heeft gevoerd. Tijdens de behandeling is voorts komen vast te staan dat Enexis de meter uit het gehuurde heeft verwijderd.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] aldus onvoldoende gemotiveerd weersproken dat er in het gehuurde sprake was van een illegale aftakking van stroom en Enexis deswege de tot het gehuurde behorende elektriciteitsmeter heeft weggehaald. Dat daarmede niet komt vast te staan dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van stroom, doet daaraan niet af. Het gaat erom dat schade die aan het gehuurde is toegebracht, waarvoor [appellant] op grond van art. 7:218 BW aansprakelijk is en die impliceert dat [appellant] zich ten aanzien van het gebruik van het gehuurde niet als goed huurder heeft gedragen.
Grief 2 van het principaal hoger beroep faalt.
3.10.
Gegeven bovenstaande beoordeling behoeft grief 3 van het principaal hoger beroep geen verdere beoordeling. Middels deze grief wordt geageerd tegen de overweging van de kantonrechter dat de noodzaak om over te gaan tot de productie van wietolie niet is komen vast te staan en dat er sprake is van diefstal van stroom en water. Het hof heeft de diefstal niet vastgesteld en overwogen dat de productie van CBD-olie in verband met de aangetroffen zaken niet van belang is.
Zijn de gestelde tekortkomingen van voldoende gewicht om tot ontbinding over te gaan?
3.11.1
In de grieven 4 en 5 van het principaal hoger beroep betoogt [appellant] dat de kantonrechter ten onrechte een ontbinding van de huurovereenkomst niet disproportioneel acht. De kantonrechte wijst op de ernst en omvang van de tekortkoming en het gegeven dat de burgemeester van Roermond de woning tijdelijk heeft gesloten.
[appellant] heeft gewezen op het feit dat hij de huurachterstand had betaald, dat hij al veertien jaren woonde in de woning en dat er nooit klachten waren geweest. Hij heeft aangegeven dat hij nu geen woonruimte heeft en dat dit problemen oplevert ten aanzien van de omgangsregeling met zijn zoon.
3.11.2.
Het hof acht, op grond van de maatstaf zoals weergegeven in rov 3.7.1. van dit arrest, de gestelde tekortkomingen, zijnde de wanbetaling, het aanwezig hebben van de in de rapportage genoemde materialen en de illegale aftakking van de stroom, zodanig ernstig dat deze ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, ook al heeft dit de door [appellant] aangegeven problemen tot gevolg. De grieven 4 en 5 slagen dan ook niet.
3.11.3.
Het hof passeert het door [appellant] gedane bewijsaanbod nu dit niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend is.
Proceskosten
3.12.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen.

4.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, onder aanvulling en verbetering van de gronden zoals hiervoor is overwogen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 760,00 aan griffierecht en op € 3.342,00 aan salaris advocaat,
verklaart bovenstaande veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, J.M.H. Schoenmakers en A.C. van Campen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2022.
griffier rolraadsheer