ECLI:NL:GHSHE:2022:1126

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
200.297.330_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verzoekster in mentorschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de niet-ontvankelijkheid van verzoekster, die zich als levensgezel van de rechthebbende beschouwt. Verzoekster had in eerste aanleg verzocht om benoeming tot mentor van de rechthebbende en om de benoeming van een onafhankelijke professionele bewindvoerder. De rechtbank Oost-Brabant had in haar beschikking van 19 april 2021 de verzoeken van de kleinzonen van de rechthebbende toegewezen, waarbij zij tot mentoren waren benoemd en [bewindvoerder] tot bewindvoerder. Verzoekster stelde dat zij de levensgezel en mantelzorger van de rechthebbende was en dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt. De kleinzonen voerden aan dat verzoekster niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zij geen verzoeker in eerste aanleg was en niet voldeed aan de criteria van belanghebbende volgens de wet. Het hof oordeelde dat verzoekster niet als 'andere levensgezel' kon worden aangemerkt en dat zij derhalve niet in haar hoger beroep kon worden ontvangen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 7 april 2022
Zaaknummer: 200.297.330/01
Zaaknummers eerste aanleg: 8882614 TT VERZ 20-1277 en 8942232 TT VERZ 20-1445
in de zaak in hoger beroep van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
(hierna te noemen: [verzoekster] ),
advocaat: mr. L. van der Steen,
tegen:
[kleinzoon 1](hierna afzonderlijk te noemen: [kleinzoon 1] ), en
[kleinzoon 2](hierna afzonderlijk te noemen: [kleinzoon 2] ),
beiden wonende te [woonplaats] ,
(hierna samen ook te noemen: de kleinzonen),
advocaat: mr. I. van Dijk-van Oosterhout,
met betrekking tot de rechthebbende:
[rechthebbende],
thans verblijvende in verpleeghuis [verpleeghuis] te [woonplaats] ,
(hierna te noemen: [rechthebbende] ),
Als belanghebbenden in deze zaak worden (voorts) aangemerkt:
[bewindvoerder],
wonende te [woonplaats] ,
(hierna te noemen: [bewindvoerder] ),
[kleindochter],
wonende te [woonplaats] ;
(hierna te noemen: de kleindochter).
In het kort:
[verzoekster] stelt de levensgezel en mantelzorger te zijn van [rechthebbende] . In hoger beroep beoogt zij mentor van hem te worden en wil zij dat er een andere, professionele, bewindvoerder wordt benoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 19 april 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2021, heeft [verzoekster] – voor zover thans van belang – verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat [verzoekster] wordt benoemd tot mentor van [rechthebbende] en dat een onafhankelijke professionele bewindvoerder wordt benoemd over de goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 november 2021, hebben de kleinzonen verzocht [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep dan wel haar verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en de bestreden beschikking te bevestigen.
2.3.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummers 200.297.330/01 en 200.298.100/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken op de mondelinge behandeling gelijktijdig behandeld.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [verzoekster] , bijgestaan door mr. L. van der Steen;
  • de kleinzonen, bijgestaan door mr. I. van Dijk-Oosterhout;
  • [bewindvoerder] .
2.4.1.
De kleindochter is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.2.
[rechthebbende] is gezien zijn gezondheidstoestand niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 april 2021 (zaaknummers 8882614 TT VERZ 20-1277 en 8942232 TT VERZ 20-1445);
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 februari 2021 (zaaknummer 8905560 TT VERZ 20-1338);
  • het emailbericht van [kleinzoon 1] van 1 december 2020;
  • de akkoordverklaring van de kleindochter d.d. 20 november 2020;
  • het V6-formulier met bijlage (brief van [verzoekster] gericht aan de kantonrechter) van de advocaat van [verzoekster] d.d. 29 september 2021;
  • het V6-formulier met bijlagen (waaronder jaarrekening van Essent) van de advocaat van de kleinzonen d.d. 31 januari 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen (waaronder uiteenzetting relatie [verzoekster] en [rechthebbende] en brieven van kennissen) van de advocaat van [verzoekster] van 4 februari 2022.

3.De beoordeling

3.1.
In eerste aanleg hebben de kleinzonen de kantonrechter -kort gezegd- verzocht tot het instellen van bewind en mentorschap ten behoeve van [rechthebbende] . Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant de goederen die [rechthebbende] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld, met benoeming van [bewindvoerder] tot bewindvoerder. Daarnaast is ten behoeve van [rechthebbende] een mentorschap ingesteld. De kleinzonen zijn tot mentoren benoemd.
3.2.
[verzoekster] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Het gelijktijdig met dit hoger beroep behandelde hoger beroep onder zaaknummer 200.298.100/01 richt zich tegen de (separate) beschikking van 19 april 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij [verzoekster] niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof doet in dit hoger beroep eveneens vandaag (separaat) uitspraak.
Standpunten
3.4.
[verzoekster] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Belanghebbende
[verzoekster] en [rechthebbende] hebben elkaar achttien jaar geleden tijdens een vakantie ontmoet. In de loop der tijd zijn ze elkaar regelmatig gaan ontmoeten en is er tussen hen een affectieve liefdesrelatie ontstaan. Inmiddels is [verzoekster] al jarenlang de vaste partner van [rechthebbende] .
In 2019 werd bij [rechthebbende] beginnende dementie vastgesteld waardoor hij steeds meer zorg nodig had. Eind 2019 is [verzoekster] bij [rechthebbende] ingetrokken en vanaf dat moment voerden ze een gemeenschappelijke huishouding. [rechthebbende] maakte een testament waarin hij [verzoekster] een legaat van recht van gebruik en bewoning voor de duur van één jaar toekende en haar verder tot mede-erfgenaam en (mede-)executeur benoemde. Er was sprake van wederzijdse verzorging tussen [rechthebbende] en [verzoekster] .
Aangezien [verzoekster] de levensgezel en mantelzorger van [rechthebbende] is, dient zij in deze procedure als belanghebbende te worden aangemerkt.
Bewind
[verzoekster] vindt het ongewenst dat [bewindvoerder] tot bewindvoerder is benoemd. In de eerste plaats is de kantonrechter er ten onrechte van uitgegaan dat [rechthebbende] vertrouwen zou hebben in [bewindvoerder] . In de tweede plaats is [bewindvoerder] geen neutrale derde.
[bewindvoerder] was een vriend van de overleden zoon van [rechthebbende] . [rechthebbende] had echter geen goede band met wijlen zijn zoon en daarom kan ook niet de conclusie getrokken worden dat [bewindvoerder] het vertrouwen heeft van [rechthebbende] . [bewindvoerder] handelt vaak nauw samen met (een van) de kleinzonen.
Anders dan in eerste aanleg wil [verzoekster] inmiddels niet meer zelf tot bewindvoerder benoemd worden. Dit zou ertoe leiden dat het conflict tussen haar en de kleinzonen nog verder uit de hand loopt. [verzoekster] meent dat de belangen van [rechthebbende] het beste behartigd kunnen worden door een onafhankelijke en professionele bewindvoerder.
Mentorschap
[verzoekster] heeft de laatste jaren intensief voor [rechthebbende] gezorgd en weet wat hij nodig heeft. Ze hield in de gaten of hij zijn medicatie nam, zorgde voor de financiën en de administratie. Zij beschikte over een volmacht van zijn bankrekening. Sinds [rechthebbende] is opgenomen in het verpleeghuis bezoekt zij hem vaak en zij kan als geen ander de persoonlijke belangen van [rechthebbende] behartigen. [verzoekster] is het er niet mee eens dat de kantonrechter de kleinzonen tot mentoren heeft benoemd. Tussen [rechthebbende] en de kleinzonen zijn een of meerdere financiële conflicten geweest en de kleinzonen bekommeren zich niet om hun opa in de mate als [verzoekster] dat doet. [verzoekster] is veel beter in staat de persoonlijke belangen van [rechthebbende] te behartigen.
3.5.
De kleinzonen voeren in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
Belanghebbende
[verzoekster] kan niet in haar hoger beroep worden ontvangen. Zij was geen verzoeker in eerste aanleg en zij is evenmin belanghebbende in deze procedure.
[rechthebbende] en [verzoekster] hebben nooit een volwaardige relatie met elkaar gehad. Ze waren nooit voor langere tijd bij elkaar. Pas toen [rechthebbende] vanwege zijn dementie niet meer voor zichzelf kon zorgen en dus ook niet goed meer zijn eigen wil kon bepalen, is [verzoekster] meer in beeld gekomen. Zij is vrij kort voordat hij in het verzorgingstehuis werd opgenomen bij hem ingetrokken. Er was echter geen sprake van wederzijdse verzorging, ook niet in financiële zin. [verzoekster] heeft nooit bijgedragen aan de gezamenlijke lasten of aan de kosten van de woning van [verzoekster] .
De feiten die [verzoekster] aanvoert om aan te tonen dat zij en [rechthebbende] een relatie hadden die vergelijkbaar is als die tussen echtgenoten, zien allemaal op de periode nadat [rechthebbende] niet meer in staat was zijn wil te bepalen.
Feitelijk kan [verzoekster] niet aantonen dat zij aangemerkt zou moeten worden als ‘andere levensgezel’ in de zin van de wet. Zij is dan ook op terechte gronden door de kantonrechter niet als belanghebbende aangemerkt waardoor zij niet in hoger beroep kan komen.
Bewind
De bewindvoering door [bewindvoerder] verloopt goed en volgens de kleinzonen is het zeker niet in het belang van [rechthebbende] om een derde tot bewindvoerder te benoemen. [rechthebbende] is een eigenwijze man en wantrouwend richting autoriteiten. Wanneer een voor hem onbekende persoon zijn financiële belangen zal gaan behartigen, zal dit bij [rechthebbende] tot veel onrust en onbegrip zorgen. [rechthebbende] kent [bewindvoerder] al zestig jaar en hun relatie was goed. Jaren geleden heeft [rechthebbende] aan [bewindvoerder] gevraagd of hij als executeur zou willen optreden. Hieruit blijkt ook dat [rechthebbende] een groot vertrouwen in [bewindvoerder] had.
De kleinzonen zijn het niet eens met de stelling van [verzoekster] dat [bewindvoerder] geen neutrale derde is. [bewindvoerder] heeft uit praktisch oogpunt contact met de kleinzonen. De kleinzonen zijn namelijk goed op de hoogte van de informatie die [bewindvoerder] nodig heeft als bewindvoerder. Dit maakt niet dat hij zijn taak als bewindvoerder minder goed kan uitvoeren. [bewindvoerder] handelt in het belang van [rechthebbende] . Het is juist [verzoekster] die het hem lastig maakt door niet mee te werken aan de verkoop van het huis van [rechthebbende] . Zij woont hier gratis en denkt hiermee met name aan haar eigen belang. Daarnaast neemt zij nog steeds, ook sinds [rechthebbende] in het verpleeghuis verblijft, wekelijks € 100,00 op van de betaalrekening van [rechthebbende] en betaalt ze haar benzinekosten van deze rekening. [verzoekster] deed in de periode voorafgaand aan de opname van [rechthebbende] wel eens wat betalingen voor [rechthebbende] maar beschikte nimmer over een volmacht voor (een van zijn) bankrekening(en). Zij verrichtte die betalingshandelingen met de bankpas van [rechthebbende] .
Mentorschap
De kleinzonen hebben een sterke band met [rechthebbende] . Zij kennen hem door en door en zijn altijd erg betrokken bij hem geweest. [verzoekster] daarentegen is pas later in het leven van [rechthebbende] gekomen. Zij heeft pas een intensievere rol gekregen in de verzorging van [rechthebbende] gedurende de laatste maanden voordat hij werd opgenomen in het verpleeghuis. De kleinzonen betwijfelen of [verzoekster] de juiste prioriteiten stelt in haar handelen richting [rechthebbende] . De kleinzonen willen dan ook niet dat [verzoekster] tot mentor wordt benoemd. De persoonlijke belangen van [rechthebbende] kunnen het beste door de kleinzonen behartigd worden.
3.6.
[bewindvoerder] voert tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - het volgende aan. Hij kent de familie [rechthebbende] al vijfenvijftig jaar. Toen hij tot bewindvoerder werd benoemd en kenbaar maakte dat hij het huis van [rechthebbende] wilde verkopen, weigerde [verzoekster] haar medewerking daaraan te verlenen.
[rechthebbende] heeft een omvangrijk vermogen en de accountant van [rechthebbende] verzorgt nog steeds de aangiftes. [bewindvoerder] zorgt voor de betalingen. In de administratie van [rechthebbende] heeft [bewindvoerder] geen volmacht van [verzoekster] aangetroffen. Evenmin heeft hij een en/of rekening op hun beider naam aangetroffen.
[bewindvoerder] weet dat hij door [rechthebbende] in een vorig testament was benoemd tot executeur. Hij is verbaasd over de recente wijziging van het testament van [rechthebbende] en over het feit dat [verzoekster] in het testament wordt genoemd. [rechthebbende] heeft gedurende zijn leven meerdere adviseurs (accountants, fiscalisten, notarissen) gehad. Er zouden door [verzoekster] meerdere notarissen zijn benaderd voor het opmaken van een nieuw testament en één van de benaderde notarissen heeft tegenover [bewindvoerder] verklaard daar geen medewerking aan te hebben verleend in verband met de vermeende wilsonbekwaamheid van [rechthebbende] . Uiteindelijk is er toch een notaris bereid gebleken die medewerking heeft verleend. Dat bevreemdt [bewindvoerder] .
Oordeel hof
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Ontvankelijkheid
3.8.
De eerste vraag die voorligt is of [verzoekster] in onderhavig hoger beroep kan worden ontvangen. Daarbij wordt vooropgesteld dat [verzoekster] in deze procedure geen verzoeker in eerste aanleg is, zodat anderszins de vraag dient te worden beoordeeld of zij belanghebbende is.
3.8.1.
In zaken betreffende het personen- en familierecht kan immers, in afwijking van artikel 358 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) krachtens artikel 806 lid 1 Rv, van een beschikking hoger beroep worden ingesteld door de verzoeker, degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden en door andere belanghebbenden.
De vraag is of [verzoekster] dient te worden aangemerkt als andere belanghebbende.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 798 lid 1 Rv wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Daarvan is in dezen geen sprake, omdat [verzoekster] niet rechtstreeks in haar rechten of verplichtingen wordt geraakt door de bestreden beschikking.
Ingevolge artikel 798 lid 2 Rv worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft.
3.8.3.
De Hoge Raad heeft in de uitspraak van 18 juni 2021 (ECLI:NL:HR:2021:950) overwogen:
“De wetgever heeft ten aanzien van de bij een beschermingsmaatregel te betrekken personen dus een verband gelegd tussen de bevoegdheid te verzoeken om instelling van een maatregel en het kunnen uitoefenen van invloed op de keuze van de met de uitvoering van de maatregel te belasten persoon.
De in art. 798 lid 2 Rv genoemde verwanten behoren tot de personen die een beschermingsmaatregel kunnen verzoeken en daarmee naar huidig recht tot degenen die een verzoek kunnen indienen tot ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor.”
In de beschikking van dit hof van vandaag met zaaknummer 200.298.100/01 heeft het hof geoordeeld dat [verzoekster] niet als ‘andere levensgezel’ als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 BW en artikel 1:451 lid 1 BW kan worden aangemerkt. Hieruit vloeit voort dat [verzoekster] , in aanmerking nemende het vorenstaande, niet tot de personen behoort die een beschermingsmaatregel kunnen verzoeken of die een verzoek kunnen indienen tot ontslag van de curator, bewindvoerder of mentor.
Aangezien [verzoekster] niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv kan worden aangemerkt, kan zij mitsdien niet worden ontvangen in onderhavig hoger beroep.
Conclusie
3.9.
Op grond van het voorgaande kan verzoekster niet in het door haar ingestelde hoger beroep worden ontvangen en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Proceskosten
3.10.
Gezien de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart [verzoekster] niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.N.M. Antens en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.