ECLI:NL:GHSHE:2022:113

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
200.292.562_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering aannemer wegens onvoldoende onderbouwing van kosten en uren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van een aannemer, [appellant], tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van werkzaamheden in de woning van [geïntimeerde], die in 2018 aan [appellant] opdracht gaf om deze werkzaamheden uit te voeren. Na onvrede over de kwaliteit van het werk heeft [geïntimeerde] de opdracht in februari 2019 opgezegd en een rechtsbijstandsverzekeraar ingeschakeld. Een deskundige heeft de kwaliteit van het werk beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor de werkzaamheden € 16.775,92 zouden bedragen, terwijl [appellant] een factuur van € 13.822,76 had gestuurd, die niet volledig was betaald.

Bij de kantonrechter vorderde [appellant] een bedrag van € 11.369,55, maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat [appellant] niet voldoende onderbouwd had dat hij recht had op het gevorderde bedrag. In hoger beroep heeft [appellant] zes grieven ingediend, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de omvang van de opdracht en de gemaakte kosten. Het hof concludeerde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij recht had op meer loon dan het bedrag dat al door [geïntimeerde] was betaald.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten voor de procedure aan de zijde van [geïntimeerde] werden vastgesteld op € 338,00 voor griffierecht en € 1.114,00 voor salaris advocaat. Het hof verklaarde het arrest uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.292.562/01
arrest van 18 januari 2022
in de zaak van
[appellant]h.o.d.n.
Klussenbedrijf [klussenbedrijf],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. M. Koolen-Ummels,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.J.L.J Pfeil.

1.De kantonrechter

In het vonnis van 30 december 2020 (rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht) staat het verloop van de procedure bij de kantonrechter.

2.Het hoger beroep

2.1.
De processtukken in hoger beroep zijn:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 25 maart 2021;
  • de memorie van grieven met zes producties;
  • de memorie van antwoord met één productie.
2.2
Op basis van die processtukken en de processtukken van de procedure bij de rechtbank zal het hof beslissen.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
[appellant] heeft een klussenbedrijf. In 2018 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] opdracht gegeven om werkzaamheden te verrichten in de woning van (de moeder van) [geïntimeerde] . Eind september 2018 is [appellant] begonnen met de werkzaamheden. [geïntimeerde] was niet tevreden en zij heeft eind februari 2019 de opdracht opgezegd. Zij heeft toen ook haar rechtsbijstandsverzekeraar ingeschakeld. De rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] heeft een deskundige ingeschakeld om de (kwaliteit van de) werkzaamheden van [appellant] te onderzoeken.
3.2.
In het rapport van Bouwkundig Adviesbureau [bouwkundig adviesbureau] van 26 september 2019 staat dat de deskundige het zichtbare loodgieterswerk en elektrawerk in de woning heeft geïnspecteerd. [appellant] en [geïntimeerde] waren bij de inspectie aanwezig en hebben over en weer een toelichting gegeven aan de deskundige. Het onderzoek richtte zich op de kwaliteit van het uitgevoerde werk en een beoordeling van de reeds gemaakte kosten in verhouding tot het reeds gerealiseerde werk. De deskundige concludeerde dat de algemene kwaliteit van het uitgevoerde werk redelijk tot goed is. De deskundige beraamde dat 312 uren noodzakelijk waren om de installatie te kunnen realiseren. Rekening houdend met het afgesproken uurtarief van € 20,00 en de ingekochte materialen begrootte de deskundige de kosten op € 16.775,92 (incl. btw) en de kosten voor het afronden van de werkzaamheden op € 492,47.
3.3.
In een factuur gedateerd 2 juli 2019 heeft [appellant] een bedrag van € 13.822,76 in rekening gebracht bij [geïntimeerde] . Die factuur heeft [geïntimeerde] niet volledig betaald.
3.4.
Bij de kantonrechter vorderde [appellant] een bedrag van € 11.369,55, de incassokosten (van € 888,70) en de proceskosten.
3.5.
In de procedure bij de kantonrechter is gebleken dat [geïntimeerde] al eerder € 8.360,00 (voor gewerkte uren) en € 5.465,22 (voor geleverde materialen) heeft betaald. Dat heeft [appellant] niet in de dagvaarding opgenomen en zijn toelichting dat het nog te betalen bedrag op andere werkzaamheden en kosten zag, was niet (voldoende) onderbouwd. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] daarnaast de verplichting om alle van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (artikel 21 Rv) niet is nagekomen. Naast voornoemde bedragen heeft [geïntimeerde] naar aanleiding van het deskundigen rapport nog € 2.454,45 betaald, te weten het verschil tussen de reeds door haar betaalde bedragen en het door de deskundigede berekende bedrag verminderd met de kosten voor het afronden van de werkzaamheden De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.
3.6.
In hoger beroep formuleert [appellant] zes grieven tegen de beslissing van de kantonrechter. Hij vordert dat het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigt, zijn vorderingen alsnog toewijst en [geïntimeerde] veroordeelt om terug te betalen wat [appellant] al op basis van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan (te vermeerderen met rente).

4.De beoordeling

Omvang opdracht
4.1.
[appellant] vordert nakoming van de overeenkomst van opdracht. Als opdrachtnemer heeft [appellant] recht op loon (berekend zoals partijen dat zijn overeengekomen) en vergoeding van kosten die hij heeft gemaakt bij het uitvoeren van de opdracht (in dit geval: de materiaalkosten). Uit het overzicht dat [appellant] in hoger beroep heeft overgelegd, begrijpt het hof dat hij aanspraak maakt op loon voor in totaal 680 gewerkte uren. Inclusief de materiaalkosten is het totaalbedrag dat [geïntimeerde] volgens [appellant] moest betalen € 25.826,27. Een groot gedeelte daarvan is door [geïntimeerde] betaald.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat [appellant] in ieder geval loodgieters- en elektricienswerk zou verrichten in de woning. Volgens [appellant] heeft hij opdracht gekregen voor meer werkzaamheden en heeft hij ook meer werkzaamheden verricht. Het hof verwerpt dat betoog, omdat het niet onderbouwd is. [appellant] noemt in zijn memorie van grieven een lijst van werkzaamheden (“meerwerkuren”), zonder dat hij duidelijk maakt wanneer en in welke termen hij hiervoor opdracht heeft gekregen of hoeveel uren ermee gemoeid zijn geweest. Hij legt niet uit waaruit blijkt dat hij die werkzaamheden ook heeft verricht of dat hij daarvoor opdracht heeft gekregen.
4.3.
Daarbij komt dat de deskundige over de omvang van de opdracht schreef: “Afgesproken was dat de heer [appellant] de elektrotechnische installatie (data en elektra) en installatietechnische (water, c.v. en gas) installatie van de ruimtes aan de voorzijde van de woning vervangt en aanpast naar de nieuwe indelingen en locaties van de diverse aansluitingen.” [appellant] was aanwezig bij het onderzoek en hij licht niet toe waarom hij toen niet geprotesteerd heeft, als zijn werkzaamheden inderdaad meer hadden omvat.
4.4.
Ook legt [appellant] niet uit waarom hij dit standpunt pas voor het eerst in repliek in eerste aanleg inneemt. De dagvaarding vermeldt een kortere lijst van werkzaamheden (en alleen factuur 0533; factuur 0531 wordt daarin niet genoemd). In zijn aanmaningen liet [appellant] bovendien nog schrijven dat het bedrag waarvan hij betaling vordert lager is dan het bedrag dat de deskundige begroot had. Zijn advocaat schreef in zijn brief van 6 november 2019 aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [geïntimeerde] :
“Ik wijs u erop dat de door uw ingeschakelde deskundige stelt dat cliënt voor de door hem uitgevoerde werkzaamheden €16.775,92 inclusief btw in rekening had kunnen brengen, dan wel dat als cliënt dat had gedaan de kosten nog steeds redelijk zouden zijn geweest. […] Nu het factuurbedrag van de factuur van cliënt lager ligt dat het bedrag vastgesteld door de door uzelf ingeschakelde deskundige, stel ik vast dat uw cliënt de hoogte van de factuur van cliënt niet betwist.”
Uit die brief blijkt uitdrukkelijk niet dat de werkzaamheden meer zouden omvatten dan de door de deskundige beoordeelde werkzaamheden.
4.5.
Het hof acht daarom – tegenover het verweer van [geïntimeerde] – niet voldoende onderbouwd dat [appellant] opdracht heeft gekregen voor meer werkzaamheden dan het loodgieters- en elektricienswerk in de woning.
Hoogte loon
4.6.
In totaal heeft [appellant] 680 uur in rekening gebracht. Het totaal aantal uren is – volgens [appellant] – in rekening gebracht in twee facturen (factuurnummer 0531 voor € 8.330,55 en factuurnummer 0533 voor € 13.822,76). [geïntimeerde] heeft de factuur met factuurnummer 0531 en ook een gedeelte van de factuur met factuurnummer 0533 betaald.
4.7.
Het ligt op de weg van [appellant] om voldoende onderbouwd te stellen dat hij de uren waarvan hij betaling vordert ook daadwerkelijk aan de opgedragen werkzaamheden heeft besteed. De onderbouwing van het aantal uren is echter beperkt gebleven tot door [appellant] zelf opgestelde – en door [geïntimeerde] betwiste – urenstaten. De door [geïntimeerde] betaalde factuur (met factuurnummer 0531) waarvan [appellant] eerst geen melding heeft gemaakt en later ten onrechte heeft betwist dat die betaald was, is niet overgelegd. De deskundige heeft geconcludeerd dat het opgedragen werk in redelijkheid in 312 uren zou kunnen worden verricht. Tegenover die conclusie, die [appellant] op zichzelf niet weerspreekt, heeft hij nagelaten duidelijk te maken welke werkzaamheden hij wanneer heeft verricht en waarom hij in totaal 680 uur heeft besteed en in rekening zou mogen brengen.
4.8.
Het argument dat [appellant] opdracht had gekregen voor meer werk, gaat, zoals hiervoor al overwogen, niet op. [appellant] voert ook nog aan dat [geïntimeerde] plannen tijdens de opdracht wijzigden en dat daardoor het werk meer uren heeft gekost, maar ook dit standpunt heeft [appellant] niet concreet onderbouwd en is bovendien geen afdoende verklaring voor een verdubbeling van het aantal uren.
4.9.
Het hof komt daarom – net zoals de kantonrechter – tot het oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat hij de uren waarvan hij betaling vordert daadwerkelijk heeft gewerkt aan de opdracht. Het hof kan daarom niet vaststellen dat [appellant] recht heeft op meer loon dan het gedeelte dat [geïntimeerde] al heeft voldaan.
Materiaalkosten
4.10.
De factuur waarvan [appellant] betaling vordert bevat een post van € 6.153,77 voor materiaalkosten. Een specificatie maakt deel uit van de factuur, maar onderliggende facturen zijn niet overgelegd. [geïntimeerde] betwist de juistheid van de factuur, onder verwijzing naar het rapport van de deskundige, omdat zij al een bedrag van € 5.465,22 aan materiaalkosten heeft betaald.
4.11.
Ook hier moet [appellant] voldoende onderbouwd stellen dat hij de kosten waarvan hij betaling vordert, heeft gemaakt als onderdeel van de opdracht. Hij stelt dat alle gedane betalingen zien op andere materiaalkosten en dat de in de laatste factuur opgenomen materiaalkosten zien op klein materiaal dat hij op voorraad heeft, waarvan de aankoopbonnen niet (meer) beschikbaar zijn.
4.12.
Ook de materiaalkosten zijn onvoldoende onderbouwd. De stelling dat geen sprake is van dubbeltelling met de door [geïntimeerde] contant betaalde bedragen, is niet met concrete gegevens onderbouwd. [appellant] heeft kennelijk geaccepteerd dat een gedeelte van zijn materiaalkosten contant (en zonder factuur) is betaald en zijn originele contante aankoopfacturen van zijn leveranciers zoals Hornbach en Solar aan [geïntimeerde] heeft overhandigd. Hij heeft zijn eindfactuur ruim drie maanden nadat de overeenkomst was opgezegd toegezonden en vervolgens heeft hij in deze procedure de contante betalingen ten onrechte betwist. Vast staat dat [geïntimeerde] wel degelijk materiaalkosten heeft voldaan. Tegen die achtergrond acht het hof alleen een specificatie van de kosten (zonder verdere toelichting of concrete koppeling met de opdracht) onvoldoende onderbouwing van de stelling dat [appellant] de gefactureerde kosten heeft gemaakt en dat dat kosten zijn ter uitvoering van de opdracht. Ook dit deel van de vordering zal het hof daarom afwijzen.
Bewijsaanbod
4.13.
Bij de kantonrechter en in hoger beroep heeft [appellant] niet voldoende concreet gemaakt welke stellingen hij op welke manier zou kunnen bewijzen. Een algemeen aanbod om al zijn stellingen te bewijzen op alle rechtens toegestane manieren, is niet concreet en specifiek genoeg. Het hof komt daarom niet toe aan bewijslevering.
Conclusie en proceskosten
4.14.
De vorderingen van [appellant] zijn niet toewijsbaar. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter in stand laten en dus bekrachtigen. [appellant] wordt in het ongelijk gesteld. Het hof zal hem in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
4.15.
[geïntimeerde] vordert dat [appellant] haar volledige advocaatkosten moet vergoeden. Volgens [geïntimeerde] is er sprake van een bedrieglijke opstelling en daarom onrechtmatige grondslag van de vorderingen van [appellant] . Het hof volgt [geïntimeerde] daarin niet. Weliswaar zijn de vorderingen van [appellant] onvoldoende onderbouwd en zijn bij de kantonrechter de feiten niet volledig en naar waarheid aangevoerd, maar het hof ziet onvoldoende aanleiding om daaraan meer gevolgen te verbinden dan de kantonrechter heeft gedaan. In hoger beroep is ook niet komen vast te staan dat [appellant] bedrog heeft gepleegd of misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Het hof ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke wijze van berekenen van de proceskosten.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 338,00
- salaris advocaat € 1.114,00 (1 punt × tarief II)
4.16.
Het hof zal ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 30 december 2020 van de kantonrechter (rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht);
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 338,00 voor verschotten en op € 1.114,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, O.G.H. Milar en J.N. de Blécourt en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 januari 2022.
griffier rolraadsheer