Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de bij V6-formulier ingediende concept (vernietigings)dagvaarding met producties (nrs. 1 tot en met 6), ingekomen ter griffie van dit hof op 21 maart 2022 en
- de brief van 22 maart 2022 van mr. B. van Meurs waarin het hof wordt bericht dat hij zijn kantoorgenoot mr. Statnik in verband met haar verlof op de zitting zal waarnemen en dat [appellant] niet aanwezig zal zijn.
2.De beoordeling
- Op [datum] 2020 is de vader (hierna: vader of erflater) van [appellant] en zijn zus [betrokkene] overleden. [appellant] en [betrokkene] zijn de enige erfgenamen van hun vader en zij hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. De woning van de erflater maakt onderdeel uit van die nalatenschap.
- Bij dagvaarding van 13 augustus 2021 heeft [betrokkene] onder meer gevorderd om tot een verdeling van de woning met hypotheek ex artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek (BW) te komen. Het betrof een door [betrokkene] tegen [appellant] ingestelde verdelingsprocedure.
- In het verstekvonnis van 13 oktober 2021 (zaaknummer C/03296037) is door de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, voor zover van belang de volgende veroordeling uitgesproken:
- Op 25 oktober 2021 is het verstekvonnis aan [appellant] in persoon betekend.
- Op 23 november 2021 is [appellant] tegen dit vonnis in verzet gekomen.
- Bij vonnis gewezen in verzet van de rechtbank Limburg van 16 februari 2022 is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzetdagvaarding (één dag) te laat aan [betrokkene] was betekend.
- Op 23 februari 2022 heeft [appellant] zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek aan hem verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag onder derden ex artikel 700 e.v. jo 725-727 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Blijkens het beslagrekest betrof het beslagobject feitelijk het aandeel van [betrokkene] in de eigendom van de woning.
- Bij beschikking van 23 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg het verzoek afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter wordt in het verzoek feitelijk gevraagd om door middel van beslag de executie van het bij voorraad uitvoerbaar verklaarde verstekvonnis te voorkomen. Daarmee wordt dit beslag volgens de voorzieningenrechter gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Beslag mag immers in beginsel niet leiden tot een executieblokkade van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, aldus de voorzieningenrechter.
deelgenootomtrent de waarde van een of meer te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld. Volgens [appellant] heeft de rechtbank over de waarde van de woning gedwaald. Het hof gaat echter ervan uit dat de vernietigingsgrond van artikel 3:196 BW slechts van toepassing is op de verdeling tussen [betrokkene] - die overigens niet gedwaald heeft - en [appellant] - die evenmin heeft gedwaald - als deelgenoten en niet in het geval dat de rechter de verdeling heeft vastgesteld. De rechter is immers geen deelgenoot. Voor zover de rechter van een onjuiste waardering zou zijn uitgegaan, staan daar rechtsmiddelen – zoals verzet, hoger beroep, cassatie(beroep) of herziening – tegen open. Zie Gerechtshof 's-Gravenhage 6 april 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1429.
Daarbij merkt het hof nog op dat artikel 3:185 BW de rechter veel vrijheid geeft bij het verdelen van een goed en dat de rechter onder omstandigheden zelfs bevoegd is om van een lagere waarde van het goed uit te gaan dan de waarde die het goed heeft in het economische verkeer.