3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.[appellant 1] is statutair bestuurder van Beheer. Op 31 december 2016 heeft Beheer de aandelen in het geplaatst kapitaal van een drietal dochtervennootschappen overgedragen aan [woonwinkel] . [appellant 1] is vanaf 1 januari 2017 in loondienst van [woonwinkel] .
3.1.2.In of omstreeks maart 2019 is Beheer een civiele procedure gestart tegen [woonwinkel] en [onroerende zaken] bij de ‘handelskamer’ van de rechtbank Limburg, locatie Roermond. Bij verzoekschrift van 14 maart 2019 heeft [woonwinkel] de kantonrechter te Roermond verzocht om de arbeidsovereenkomst met [appellant 1] te ontbinden.
3.1.3.Op 2 mei 2019 is er ten overstaan van de kantonrechter te Roermond een minnelijke regeling tot stand gekomen in beide geschillen. Deze regeling is vastgelegd in het proces-verbaal van 2 mei 2019.
3.1.4.In het proces-verbaal is onder andere het volgende opgenomen:
“Partijen komen ter beëindiging van hun geschil het volgende overeen:
in de arbeidszaak(…):
1. Partijen hebben kennisgenomen van de mededeling van de kantonrechter ter zitting dat binnen een week na heden een beschikking zal volgen, waarbij de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2019 zal worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, neutraal geformuleerd. (…)
4. (…) a. het gebruikelijke loon wordt doorbetaald tot het einde van de arbeidsovereenkomst inclusief bonus zijnde € 530,50 bruto; (…)
7. Partijen komen overeen dat zij ter zake van de arbeidsovereenkomst en het einde daarvan niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar na uitvoering van het bovenstaande finale kwijting verlenen. (…)
In de handelszaak(…):
9. [woonwinkel] bv zal uiterlijk 1 augustus 2019 een bedrag van € 200.000,00 voldoen aan [beheer] Beheer bv ten titel van schadevergoeding. (…)
11. Partijen zullen er gezamenlijk voor zorg dragen dat uiterlijk 1 augustus 2019 vier bussen en twee aanhangers op naam van [woonwinkel] bv overgeschreven worden. De hierbij horende leasecontracten en/of verzekeringsovereenkomsten worden eveneens uiterlijk per die datum overgeschreven.
12. Uiterlijk 1 augustus 2019 zal de naam [appellant 1] van de gevel, [adres] [plaats] , verwijderd worden. Verder zullen uiterlijk per genoemde datum alle overige verwijzingen naar [appellant 1] en [beheer] , zoals op de bussen, de website en sociale media, verwijderd worden c.q. niet meer gebruikt worden. [woonwinkel] bv verzet zich niet tegen het gebruiken van het webadres [webadres] door [appellant 1] (…).
15. Partijen komen overeen dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben en dat zij elkaar na uitvoering van bovenstaande finale kwijting verlenen.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderden [appellanten] van [woonwinkel] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling tot nakoming van haar verplichting uit hoofde van artikel 4 van de minnelijke regeling door betaling van een brutobedrag van € 3.840,73 aan [appellant 1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juli 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
2. veroordeling tot betaling van een bedrag van € 4.414,82 aan Beheer, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
3. veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten aan [appellanten] van respectievelijk € 509,07 en € 566,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
4. veroordeling in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.2.[appellanten] hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat [woonwinkel] gehouden is tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de minnelijke regeling. Volgens [appellanten] heeft [woonwinkel] over de maanden februari en maart 2019 een te laag brutoloon uitbetaald omdat de door [woonwinkel] doorgevoerde loonstop onterecht is geweest. Daarnaast stellen [appellanten] dat Beheer recht heeft op vergoeding van de door haar onterecht voorgeschoten motorrijtuigenbelasting van € 810,00, en op vergoeding van de door haar onterecht betaalde leasetermijnen van € 3.604,82. Deze vorderingen vloeien voort uit de gemaakte afspraak tot overname van de bedrijfswagens en uit het feit dat [woonwinkel] deze wagens reeds lange tijd in gebruik heeft en de leasepenningen en motorrijtuigenbelasting voorheen telkens heeft voldaan, aldus [appellanten]
3.2.3.[woonwinkel] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het vonnis van 11 maart 2020 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellanten] afgewezen en hen in de proceskosten veroordeeld.