3.1.2.In deze zaak gaat het allereerst om de vraag of het ontbindingsverzoek van [de werkgever] BV dat met name gestoeld is op de e-grond (verwijtbaar handelen of nalaten van [de werknemer] ) toewijsbaar is. [de werkgever] BV legt daaraan ten grondslag dat [de werknemer] heeft geweigerd om passende arbeid te verrichten en zijn re-integratieverplichtingen na te komen, met name het meewerken aan (de totstandkoming van) een plan van aanpak. [de werknemer] voert verweer.
Bij de beoordeling gaat het hof uit van de volgende feiten.
a. [de werknemer] , geboren op [geboortedatum] 1970, is met ingang van 1 september 2008 in dienst getreden van [BV 2] BV, een rechtsvoorganger van [de werkgever] BV (het hof zal deze rechtsvoorganger omwille van de overzichtelijkheid hierna ook aanduiden als [de werkgever] BV). Volgens [de werknemer] is hij in dienst getreden in de functie van heftruckchauffeur, volgens [de werkgever] BV als medewerker magazijn en expeditie. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de Zoetwarendindustrie van toepassing.
b. Vanaf maart 2020 heeft [de werkgever] BV naar aanleiding van klachten over diens functioneren (aldus [de werkgever] BV) een evaluatie/verbetertraject in gang gezet met tweewekelijkse gesprekken en schriftelijke verslaglegging. Er hebben van maart tot en met juni 2020 een aantal gesprekken plaatsgevonden. Volgens het verslag van 17 maart 2020 heeft [de werknemer] toegestemd in het uitgestippelde verbeterplan. De verdere teneur van die gesprekken was volgens de gespreksverslagen dat [de werknemer] zich niet herkende in de door [de werkgever] BV geuite klachten (over gedrag en houding) en dat hij het ingezette traject niet nodig achtte. Tevens is daarbij aan de orde geweest de door [de werknemer] aangegeven moeite met de Nederlandse taal, hetgeen de communicatie bemoeilijkt.
c. In juni 2020 heeft [de werkgever] BV een voorstel om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen aan mr. Van den Heuvel, de gemachtigde van [de werknemer] , voorgelegd. Op 19 juni 2020 heeft mr. Van den Heuvel meegedeeld dat [de werknemer] niet wenst mee te werken aan een beëindiging met wederzijds goedvinden. Bij brief van 30 juni 2020 heeft [de werkgever] BV meegedeeld dat zij het verbeteringstraject zal voortzetten. Daarnaast heeft [de werkgever] BV [de werknemer] uitgenodigd voor een gesprek op 8 juli 2020 met dhr. [ceo] (ceo) en mw. [HR-manager 2] (HR manager) waarin zij het beëindigingsvoorstel en de achtergrond daarvan - eventueel in het bijzijn van de advocaat van [de werknemer] - nader wenste toe te lichten.
d. Op 6 juli 2020 heeft [de werknemer] zich ziek gemeld. Op 7 juli 2020 is hij gezien door mw. [arbo-verpleegkundige/praktijkondersteuner] , arbo-verpleegkundige/praktijkondersteuner bedrijfsarts bij de Arbo-dienst van [de werkgever] BV. Deze adviseert als volgt:
“Advies is om morgen het werk te hervatten voor halve dagen, waarbij er rekening zal worden gehouden met zijn beperkingen. Het aangepaste werk betreft werk zonder tijdsdruk en de eerste dagen zonder veiligheidsrisico 17 juli zie ik de heer terug op het spreekuur voor het bespreken van de verdere opbouw.”
e. Op 8 juli 2020 heeft [de werknemer] op advies van de bedrijfsarts van 7.00 tot 11.00 uur aangepaste werkzaamheden verricht in de vorm van het schoonmaken van stellingen. Aansluitend stond het gesprek tussen [de werknemer] en [de werkgever] BV gepland. [de werknemer] is op dat gesprek niet verschenen.
f. Op 9 juli 2020 heeft [de werknemer] zich opnieuw ziekgemeld en is hij niet op het werk verschenen. Daarop heeft [de werkgever] BV hem in een brief van die datum laten weten dat hij, [de werknemer] , niet meewerkte aan zijn re-integratie, heeft zij hem gesommeerd om op maandag 13 juli 2020 weer op het werk te verschijnen, en heeft zij aangekondigd de betaling van loon stop te zullen zetten wanneer hij niet zou verschijnen. Ten slotte heeft [de werkgever] BV vermeld dat [de werknemer] de mogelijkheid heeft om een deskundigenoordeel bij het UWV aan te vragen als hij het niet eens is met het oordeel van de bedrijfsarts.
g. Bij brief van 9 juli 2020 heeft mr. Van den Heuvel de bedrijfsarts meegedeeld dat het hem niet duidelijk is of [de werknemer] op het spreekuur is gezien door de bedrijfsarts. Voorts heeft hij de bedrijfsarts verzocht om [de werknemer] in de gelegenheid te stellen een andere bedrijfsarts te raadplegen, omdat hij twijfelt aan de juistheid van de eerdere bevindingen en het gegeven advies. Die second opinion heeft niet plaatsgevonden, zie daarover de mailwisseling hierna.
h. [de werkgever] BV heeft op 10 juli 2020 om een deskundigenoordeel van het UWV gevraagd.
i. Bij e-mailbericht van 10 juli 2020, waarvan overigens een gedeelte voor het hof onleesbaar is gemaakt, schrijft de bedrijfsarts [bedrijfsarts] , onder meer het volgende aan de gemachtigde van [de werknemer] :
“U behoort te weten dat een second opinion niet bedoeld is om aangevraagd te worden wanneer er een situatie is waar een deskundigenoordeel behoort aangevraagd te worden. (…)
Betrokkene is op het spreekuur gezien door mijn praktijkondersteuner bedrijfsarts/arbo-verpleegkundige die alles overlegd heeft met mij. Uw cliënt werd boos tijdens het spreekuur en liep kwaad weg. Het advies was nl. dat betrokkene zeker halve dagen werkzaamheden zou moeten kunnen doen waarbij er geen tijdsdruk is, geen werkzaamheden die gevaarlijk kunnen zijn etc. Het standaard advies wat wij altijd geven wanneer iemand zich “ziek” meldt tijdens de onderhandelingen m.b.t. een VSO. (…)
Het verhaal wat uw cliënt tijdens het spreekuur vertelde was dubieus.[Hof: de daaropvolgende regels zijn onleesbaar gemaakt].
De werkgever heeft een deskundigenoordeel aangevraagd. Dit gaat meestal boven de eventuele second opinion die uitgevoerd wordt. In de procedure tijdens het deskundigenoordeel word ik gebeld door het UWV. Ik zal hen dezelfde info mede delen die hier boven staat, informatie die waar is en waar geen speld tussen te krijgen is. Ik verwacht dan dat UWV het eens is met de beoordeling. (…)
Ik verneem graag van u of u en uw cliënt er nog op staan dat ik een second opinion start. Het is voor mij geen moeite, maar ook daar weet ik waarschijnlijk de uitslag wel van.”
j. In reactie op de brief van [de werkgever] BV van 9 juli 2020 schrijft mr. Van den Heuvel op 13 juli 2020 aan [de werkgever] BV dat [de werknemer] die dag niet op het werk zal verschijnen, omdat hij arbeidsongeschikt is, dat [de werknemer] twijfelt aan de bevindingen en conclusie van de bedrijfsarts en dat [de werknemer] een andere bedrijfsarts wil raadplegen.
k. Bij e-mailbericht van 13 juli 2020 deelt de advocaat van [de werkgever] BV aan de gemachtigde van [de werknemer] mee dat [de werkgever] BV haar besluit over de loonsanctie niet zal herzien zonder UWV oordeel. Een uitgebreide brief met dezelfde strekking wordt aan [de werknemer] verzonden. Daarin wordt tevens vermeld dat [de werkgever] BV een deskundigenoordeel heeft verzocht aan het UWV en dat [de werknemer] een second opinion van een bedrijfsarts heeft gevraagd.
l. Bij brief van 14 juli 2020 stuurt mevrouw [werkneemster arbo] , werkneemster van [arbo] Arbo, de arbo-dienst van [de werkgever] BV, een machtiging ten behoeve van gegevensuitwisseling tussen bedrijfsarts en second opinion bedrijfsarts aan [de werknemer] en verzoekt zij hem om uit een op het internet geplaatste lijst een keuze te maken voor een bedrijfsarts die de second opinion zal uitvoeren.
m. De gemachtigde van [de werknemer] retourneert de machtiging bij brief van 17 juli 2020, waarbij hij ten aanzien van de machtiging een aantal voorbehouden maakt en ten aanzien van de keuze voor een andere bedrijfsarts - zakelijk weergegeven - het standpunt inneemt dat de bedrijfsarts daartoe gezamenlijk met [de werknemer] een aanvraagformulier moet invullen.
n. Het beoogde vervolgconsult bij de bedrijfsarts op 17 juli 2020 heeft niet plaatsgevonden wegens afzegging door de bedrijfsarts.
o. Bij e-mailbericht van 22 juli 2020 schrijft [bedrijfsarts] , bedrijfsarts bij [arbo] Arbo, de gemachtigde van [de werknemer] onder meer:
“(…)
Ik maak eruit op dat u de machtiging niet goed vindt.
Aangezien we beiden niet willen dat er een machtiging in een procedure gebruikt wordt waartegen u allerhande bezwaren heeft die ik niet begrijp, stel ik voor dat ik e.e.a. overleg met het LPBSO en hun visie afwacht. Ik zal derhalve de verwijzing m.b.t. de second opinion nog even on hold zetten zodat er duidelijkheid is omtrent het al dan niet juridisch correct zijn van de machtiging.
Ik bericht u zodra ik antwoord heb van het LBPSO. Dat kan even duren in vakantie tijd.”
p. Op 7 augustus 2020 wordt het door [de werkgever] BV verzochte deskundigenoordeel van het UWV over de vraag of de door haar aan [de werknemer] aangeboden aangepaste arbeid ook passend was, uitgebracht. Bij dit deskundigenoordeel is gevoegd de rapportage d.d. 6 augustus 2020 van de arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] .
Blijkens de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 6 augustus 2020 heeft [de werknemer] op 27 juli 2020 het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] , die hem gedurende een uur heeft gesproken. [de werknemer] had bij die gelegenheid informatie bij zich van zijn huisarts. Daarnaast heeft de verzekeringsarts nog geprobeerd contact op te nemen met de huisarts, wat niet lukte vanwege de vakantie van de huisarts. Bij zijn beschouwing en conclusie schrijft de verzekeringsarts onder meer het navolgende:
“(…) De klant heeft benutbare mogelijkheden. Anderzijds is er toch sprake van een medische aandoening, wat ook blijkt uit de door de klant meegeleverde medische informatie van de huisarts waarvoor behandeling. Dit is conform bevindingen eigen onderzoek en observatie. De klant kan aangepaste werkzaamheden verrichten zonder tijdsdruk, zonder veiligheidsrisico. In het kader van de re-integratie kan hij starten met halve dagen. Het is aan de arbeidsdeskundige om te bepalen of het aangeboden werk passend is.”
Arbeidsdeskundige [arbeidsdeskundige 1] concludeert dat het door [de werkgever] BV aangeboden werk passend is en doet dat op grond van de volgende beschouwing:
“Ik vind het werk passend omdat het past bij de krachten en bekwaamheden van de werknemer en ook in billijkheid te aanvaarden is.
- Het werk past bij de bekwaamheden van de werknemer, omdat het eenvoudig werk betreft waar geen specifieke vooropleiding of werkervaring voor nodig is
- het werk past bij de functionele mogelijkheden. Er is geen sprake van enige tijdsdruk of veiligheidsrisico en wordt niet langer dan halve dagen aangeboden.
- Het werk is redelijk en/of billijk. Het overstijgt niet het niveau van de eigen functie als heftruckchauffeur, daarbij is het een tijdelijke situatie binnen de re-integratie van waaruit verder gekeken kan worden naar structureel passend werk.
(…)Conclusie
Het werk is wel passend.”
q. Vanaf 9 juli 2020 heeft [BV 2] de loonbetalingen aan [de werknemer] gestaakt, met uitzondering van de periode dat [de werknemer] verlof heeft opgenomen.
r. Op 21 juli 2020 heeft [de werknemer] [de werkgever] BV gedagvaard in kort geding en loondoorbetaling gevorderd. Deze vordering is in eerste aanleg (bij vonnis van 27 augustus 2020) en in hoger beroep (bij arrest van 17 november 2020) afgewezen.
s. Op 17 augustus 2020 heeft bedrijfsarts [bedrijfsarts] een probleemanalyse voor de re-integratie van [de werknemer] opgesteld. Daarin staat onder meer:
“Probleemanalyse/beperkingen: Betrokkene is uitgevallen met klachten aan die hem beperken in concentratie en energie.
Geschikt eigen werk/aangepast werk: Betrokkene is momenteel volledig arbeidsongeschikt voor eigen werk en geschikt voor halve dagen aangepast werk waarbij er rekening zal worden gehouden met zijn beperkingen. Het aangepaste werk betreft werk zonder tijdsdruk en de eerste dagen zonder veiligheidsrisico.
Re-integratie-doel: Volledige terugkeer in het eigen werk.Advies plan van aanpak:Activiteiten in het kader van herstel. Betrokkene is bij zijn behandelaar geweest, is gestart met behandeling en is doorverwezen voor therapie”(…)
t. Op 21 augustus 2020 heeft bedrijfsarts [bedrijfsarts] aan [de werknemer] bericht dat hij en [arbo] Arbo [de werknemer] niet langer zullen begeleiden.
u. Op 24 augustus 2020 heeft de gemachtigde van [de werknemer] aan [de werkgever] BV onder meer bericht dat er eerst duidelijkheid dient te komen over een nieuwe bedrijfsarts, dat [de werknemer] te ziek is om een gesprek aan te gaan over een plan van aanpak, maar dat [de werkgever] BV daarover een voorstel kan doen, waarop [de werknemer] zal reageren zodra hij daartoe in staat is. De gemachtigde deelt voorts mee dat de oorzaak van de ziekte van [de werknemer] met name lijkt te liggen in de arbeidsomstandigheden, dat wil zeggen het niet afgehandeld zijn van het bedrijfsongeval van 2017, het hem met regelmaat verwijten maken en het proberen hem met ontslag te laten gaan.
v. Op 2 september 2020 heeft [de werkgever] BV per e-mail een voorstel voor een plan van aanpak aan [de werknemer] toegezonden.
w. Bij brief van 7 september 2020 heeft Mr. Van den Heuvel aan [de werkgever] BV onder meer verzocht om er zonder uitstel voor te zorgen dat er weer een functionerende arbodienst en bedrijfsarts zijn die [de werknemer] kunnen begeleiden.
x. Bij e-mailbericht van 8 september 2020 bericht mr. Kamerbeek, advocaat van [de werkgever] BV, dat [de werkgever] BV de loonstop handhaaft en daarbij tevens als grondslag aanvoert dat [de werknemer] weigert om medewerking te verlenen aan het plan van aanpak. [de werkgever] BV deelt voorts mee dat zij van haar kant er alles aan doet dat [de werknemer] re-integreert en daarbij de begeleiding krijgt waartoe [de werkgever] BV gehouden is.
y. Bij e-mailbericht van 16 september 2020 schrijft [de werkgever] BV aan [de werknemer] onder meer het volgende:
“Tot op heden is het ons niet gelukt een nieuwe bedrijfsarts/arbodienstverlener te vinden die jou kan begeleiden. Wij hebben diverse partijen aangeschreven met het verzoek de verzuimbegeleiding van dhr. [bedrijfsarts] over te nemen, maar helaas zonder resultaat. We zullen inspanningen blijven verrichten hiervoor (…)
Op 2 september jl. hebben we op jouw verzoek een voorstel voor een plan van aanpak toegestuurd. Daarop hebben we tot nu toe geen reactie ontvangen. Graag zien we jouw reactie op ons voorstel alsnog tegemoet. Ook willen we je nogmaals aanbieden om persoonlijk in gesprek te gaan over het plan van aanpak.(…)”
z. Bij e-mailbericht van 17 september 2020 reageert mr. Van den Heuvel op dit bericht. Hij verwijst naar de inhoud van zijn brief van 7 september 2020 en herhaalt dat [de werkgever] BV moet voorzien in de leemte die is ontstaan na het stoppen van bedrijfsarts [bedrijfsarts] . Voorts deelt hij mee dat zijn cliënt zich niet kan verenigen met het spreekuurverslag van 7 juli 2020, de probleemanalyse van 17 augustus 2020 en het UWV-rapport. Hij constateert verder dat uit die documenten niet meer blijkt dan dat zijn cliënt halve dagen zou kunnen werken (cliënt zelf is van oordeel van niet) en de andere helft niet. Het plan van aanpak dient, aldus Van den Heuvel, op die andere helft betrekking te hebben en niet uit te weiden over het juridische geschil over de eerste helft.
aa. Bij email-bericht van 22 september 2020 bericht [de werkgever] BV aan [de werknemer] onder meer het volgende:
“(…) Wij hebben hiervoor contact opgenomen met verschillende arbodiensten in de omgeving. Deze partijen hebben te kennen gegeven geen lossen casuïstiek te willen verrichten, geen tijd of ruimte te hebben. Via Argo Advies heb ik een link ontvangen naar de Bedrijfsartsengroep. Hier zijn 120 zelfstandige bedrijfsartsen bij aangesloten door Nederland heen. Deze hebben voor ons gezocht naar een arts in de omgeving van [woonplaats] . Helaas zijn deze niet beschikbaar door gelijke redenen als bovenstaand. Wel hebben we een artsencontact ontvangen die niet in de omgeving van [woonplaats] zit. E-consulten worden normaliter gebruikt echter heeft de arts aangegeven in deze casuïstiek een persoonlijk consult te willen verrichten.Aansluitend heb ik contact opgenomen met deze arts. Hij is genegen losse casuïstiek in behandeling te nemen. Deze arts verbind hier wel de volgende eisen aan, zijnde; inzage in de motivering van het deskundigenoordeel, inzage in het medisch dossier van de heer [bedrijfsarts] en vooraf telefonisch overleg met de heer [bedrijfsarts] . Hiervoor moet je vooraf toestemming geven.Wil je mij laten weten of je hieraan mee wilt werken?Als je akkoord bent zal de nieuwe arts zich tot jouw richten met de machtiging hiervoor.”
bb. Bij e-mailbericht van 22 september 2020 bericht mr. Van den Heuvel aan (de advocaat van) [de werkgever] BV:
“Hedenmiddag heeft Uw cliënte mijn cliënte meegedeeld een arts te hebben gevonden die genegen zou zijn “om losse casuïstiek in behandeling te nemen”. Ik begrijp daaruit dat [arbo] en dhr. [bedrijfsarts] Uw cliënte nog steeds van dienst zijn en dat Uw cliënte daar mee akkoord gaat en voorts lijkt “losse casuïstiek” te betekenen dat de bewuste arts zich bereid heeft verklaard tot een eenmalig optreden ten behoeve van mijn cliënt.Naar mening van mijn cliënt zijn een arbodienst en een bedrijfsarts voort-durende, structurele elementen in de re-integratie waarmee “losse casuïstiek” niet is te rijmen.Mijn cliënt gaat derhalve niet akkoord met een dergelijke incidentele “ad hoc-oplossing” van een probleem waarin uw cliënte heeft te voorzien.”
cc. Bij e-mailbericht van 26 september 2020 reageert mr. Kamerbeek namens [de werkgever] BV als volgt:
“Cliënte heeft haar uiterste best gedaan om te voorzien in een oplossing (…). Uiteindelijk is zij er in geslaagd een arts te vinden die beschikbaar is. (…) Uw cliënt is het daar kennelijk weer niet mee eens, en wel omdat het, zo geeft u aan, losse casuïstiek zou betreffen. Dat begrijpt u verkeerd. De gehele zorg van uw cliënt komt bij deze nieuwe arts te liggen. De termen “losse casuïstiek” zien op het feit dat het enkel om uw cliënt gaat en niet om het gehele personeel.
Graag verneemt cliënte het akkoord van uw cliënt op haar mail van 22 september jl.Zoals bekend is sprake van een loonstop aangezien uw cliënt passende arbeid weigert, alsmede een loonstop omdat hij zijn medewerking weigert aan het plan van aanpak. Bij gebreke van medewerking aan de inspanningen van cliënte (zie haar bericht van 22 september jl.) moet uw cliënte zoals gezegd rekening houden met aanvullende maatregelen.”
dd. Bij e-mailbericht van 2 oktober 2020 schrijft mr. Van den Heuvel aan mr. Kamerbeek:
“Niet mijn cliënt maar de Uwe en de bedrijfsarts hebben “een situatie” gecreëerd. Of uw cliënte haar uiterste best heeft gedaan voor die door haar en de bedrijfsarts gecreëerde situatie weet ik niet, vast staat dat zij nog niet heeft voorzien in de leemte die door het terugtrekken van dhr. [bedrijfsarts] is gevallen.Niet ik maar Uw cliënte heeft gesproken over casuïstiek.Als U mij duidelijk kunt maken waarom mijn cliënt akkoord zou moeten gaan met “losse casuïstiek-arts” in plaats van een bedrijfsarts hoor ik dat graag. Naar mijn mening hoeft mijn cliënt dat niet zoals geen enkele werknemer akkoord zou hoeven te gaan met het wegvallen van een integrerend element in het re-integratieproces.Er zijn natuurlijk nog veel meer vragen, bijvoorbeeld of dhr. [bedrijfsarts] nog wel als bedrijfsarts voor Uw cliënte optreedt als het gaat over mijn cliënt en hoe dat dan in zijn werk gaat.De vragen stellen is ze beantwoorden: er is maar één oplossing, te weten dat Uw cliënte haar verplichtingen uit hoofde van de Arbeidsomstandighedenwet na komt. Een van de verzamelverplichtingen is dat zij zorgt dat er een arbodienst is die alle diensten kan verlenen waaronder niet in het minst is begrepen de dienst van een arbo-arts.”
ee. Bij email-bericht van 4 oktober 2020 schrijft mr. Kamerbeek aan mr. Van den Heuvel:
“Aan uw cliënte is een bedrijfsarts aangeboden. De heer [bedrijfsarts] fungeert niet meer als bedrijfsarts voor uw cliënt, dat heeft hij aan u en aan cliënte laten weten”.
ff. Op 24 november 2020 heeft [de werkgever] BV een deskundigenoordeel van het UWV gevraagd over de re-integratie-inspanningen van [de werknemer] . Het UWV heeft in haar brief van 29 januari het volgende deskundigenoordeel gegeven:
“Volgens u werkt uw werknemer onvoldoende mee aan zijn re-integratie. Uw werknemer vindt echter dat hij genoeg doet. Ons oordeel is dat uw werknemer inderdaad onvoldoende meewerkt aan zijn re-integratie. In de bijgevoegde rapportage van onze arbeidsdeskundige leest u meer over onze motivering.”
Volgens het arbeidskundig rapport heeft de arbeidsdeskundige van het UWV [arbeidsdeskundige 2] per e-mail en telefoon contact gehad met [de werkgever] BV en [de werknemer] . Op 13 januari 2021 is [de werknemer] op het spreekuur van de verzekeringsarts van het UWV, [verzekeringsarts 2] , geweest. De arbeidsdeskundige heeft zich gericht op de periode van 17 november 2020, de datum van het arrest in kort geding van het hof, tot 26 november 2020, de datum van de aanvraag van het deskundigenoordeel. De conclusie luidt dat de re-integratieinspanningen van [de werknemer] onvoldoende zijn.
De verzoeken in eerste aanleg, de beslissing van de kantonrechter en de verzoeken in hoger beroep