Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5 Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 7389185 / 18-4644)
6.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- het tussenarrest van 19 mei 2020;
- het H.12 formulier dat op 9 juni 2020 namens [geïntimeerde] is ingediend, met daarbij een akte inbrengen producties met producties;
- een brief van mr. Flipse van 11 juni 2020 met producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen op 25 juni 2020;
- de memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging eis, met producties;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel;
- een akte uitlaten zijdens [geïntimeerde] van 2 maart 2021;
- een akte zijdens [appellant] van 30 maart 2021;
- een H.16 formulier zijdens [geïntimeerde] van 9 april 2021;
- een akte zijdens [appellant] van 11 mei 2021;
- de mondelinge behandeling op 22 april 2022, waarbij zijdens partijen pleitnotities zijn overgelegd.
7.De beoordeling
€ 4.497,18 te betalen als ook in de kosten van het geding, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze als in het dictum is bepaald;
- [geïntimeerde] niet ontvankelijk verklaard in de vordering tegen [persoon A] ;
- [appellant] veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 1.463,56;
- [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding op de wijze zoals in het dictum is bepaald;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
“tot aan alle tappunten in de woning”en dat artikel 3.13 onder andere bepaalt dat
“[i]
n Casco+ (…) uitsluitend de leidingen[worden]
aangebracht die noodzakelijk zijn voor keuken, bad, douche, wastafels, WC’s e.d., (…). Dit leidingnet voorziet in een aansluiting voor wasmachine, WC’s en een buitenkraan (koud water) aansluitingen in de keuken voor warm en koud water t.b.v. een mengkraan en aansluitingen warm/koud voor wastafels, bad en douche. Afvoeren worden (…) aangelegd tot aan de aangegeven plaats buiten de woning voor verdere aansluiting op de openbare riolering.”
€ 22.246,57, zo betoogt [appellant] verder. Dat bedrag vordert hij daarom als schadevergoeding. Daarbij baseert [appellant] zich, zo begrijpt het hof, op het rapport van Bouwkundig Adviesbureau [[X]] van 11 juni 2020 (hierna: het rapport- [[X]] ) met als bijlage de offerte van [betrokkene] van 8 mei 2019 (productie 3 bij memorie van grieven tevens akte eiswijziging). Het rapport- [[X]] grijpt mede terug op eerdere bevindingen over de kwaliteit van het stucwerk in het rapport van [B.V. 1] (productie 15 bij inleidende dagvaarding) en die zijn door [geïntimeerde] niet gemotiveerd betwist, aldus [appellant] .
buitenstucwerkbetoogt [geïntimeerde] in dit verband nader, kort gezegd, dat uit de rapporten van [B.V. 1] blijkt dat er kleine scheurtjes optreden, maar dat niet ook is gebleken dat dit door een foutieve aanbrenging door [geïntimeerde] komt. Daarbij wijst [geïntimeerde] er wat betreft de scheurvorming rondom de kozijnen op dat dit ook kan komen door de wijze waarop [appellant] zich rondom de kozijnen begeeft, door bijvoorbeeld op de dorpels te gaan staan. Verder heeft [geïntimeerde] er in de procedure bij de kantonrechter op gewezen, herhaald in hoger beroep tijdens de mondelinge behandeling na antwoord, dat zij bij het buitenstucwerk materiaal heeft gebruikt dat afkomstig is van [[Y]] en dat er aanwijzingen zijn dat dit materiaal ondeugdelijk is. [appellant] moet zich daarom tot [[Y]] wenden, aldus met zoveel woorden nog steeds [geïntimeerde] .
€ 3.780,00). [appellant] heeft tegenover [geïntimeerde] aanspraak op dat bedrag wegens het gebrekkige buitenstucwerk, zoals ook door de kantonrechter toegewezen.
binnen-stucwerkbetoogt [geïntimeerde] onder verwijzing naar het bepaalde onder 3.3 van het ‘Standaardbestek Casco+ Nederland/België 2013-2’ dat, anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld, dit niet onder de contractuele leveringsomvang van [geïntimeerde] valt. [geïntimeerde] garandeert contractueel niet dat de wanden ‘behang-klaar’ worden afgewerkt. Contractueel bestaat de afwerking van de binnenzijde van de woning slechts uit het aanbrengen van gipsvezelplaten. Als [appellant] vervolgens ervoor kiest om de woning te laten stuken, is [geïntimeerde] voor dat stucwerk niet verantwoordelijk, aldus nog steeds [geïntimeerde] . [geïntimeerde] is ook niet verantwoordelijk voor scheurvorming in het binnen-stucwerk. Het gaat hier om houtskeletbouw. Dat levert als het ware meebewegende, flexibele woningen op die zich niet goed lenen voor stucwerk aan de binnenzijde, zo begrijpt het hof het betoog van [geïntimeerde] hierover.
€ 10.287,00 inclusief btw) geoffreerd. Door [geïntimeerde] is weliswaar gesteld dat na het uitbrengen van de offerte de fundering niet op de aanvankelijk voorziene wijze kon worden geplaatst, maar dat dit diende te gebeuren op een andere, duurdere wijze. Niet blijkt echter dat [geïntimeerde] destijds [appellant] ervan op de hoogte heeft gesteld dat met de gewijzigde fundering meerkosten zouden zijn gemoeid, en wat daarvan de raming was. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling na antwoord heeft [geïntimeerde] weliswaar gesteld dat een andere fundering noodzakelijk werd door toedoen van [appellant] omdat deze te laat funderingsadvies had ingewonnen en dat evident is dat paalfundering meer werk met zich brengt, maar zij heeft dat niet met stukken gestaafd en hiervan ook niet, mede in het licht van de uitdrukkelijke betwisting door [appellant] , concreet en toegespitst nader bewijs aangeboden. Om die reden gaat het hof eraan voorbij. Dit alles betekent dat incidentele grief VII niet slaagt.