ECLI:NL:GHSHE:2022:2401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
200.303.064_01 en 200.303.117_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 14 juli 2022
Zaaknummers: 200.303.064/01 en 200.303.117/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/283605 / FA RK 20-3782
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.303.064/01 van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Geradts,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H.M. Mallant,
en
in de zaak in hoger beroep met zaaknummer 200.303.117/01 van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.H.M. Mallant,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N. Geradts.
Deze zaken gaan over de minderjarigen [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en [minderjarige 2]
(hierna: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 27 augustus 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak met nummer 200.303.064/01:
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2021, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
1. [minderjarige 2] of [minderjarige 1] het hoofdverblijf heeft bij de moeder;
[minderjarige 2] of [minderjarige 1] het hoofdverblijf heeft bij de vader;
2. de vader de zorg heeft over de kinderen van vrijdag in de oneven weken na school tot
vrijdag in de even weken voor school, waarbij de vader de kinderen naar school brengt,
of op een vrije dag tot 10.00 uur;
3. voor de schoolvakanties die twee weken duren: de kinderen een week bij de vader en een
week bij de moeder verblijven, waarbij het wisselmoment op vrijdag om 10.00 uur is of in
onderling overleg op een ander moment; voor de zomervakanties: de kinderen in de even
jaren week 1 tot en met 3 bij de vader verblijven, week 4 tot en met 6 bij de moeder, en
in de oneven jaren week 4 tot en met 6 bij de vader verblijven, week 1 tot en met 3 bij de
moeder, waarbij het wisselmoment op vrijdag om 10.00 uur is;
4. de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dat bij de
moeder staat ingeschreven € 131,- aan de moeder dient te betalen en de moeder als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dat bij de vader staat
ingeschreven € 85,- aan de vader dient te betalen, althans (een) bedrag(en) dat/die het hof
redelijk acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2022, heeft de moeder verzocht de door de vader aangevoerde grieven en verzoeken ongegrond te verklaren, althans af te wijzen.
Tevens heeft de moeder hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht, zoals gewijzigd bij brief van de advocaat van de moeder van 25 mei 2022, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het hoger beroep van de moeder strekt en om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen:
* de kinderen verblijven iedere woensdag uit school tot 19.00 uur bij de vader, alsmede om
het weekend op zaterdag van 9.00 uur tot 19.00 uur. In de week dat de vader dienst heeft
zullen de kinderen in plaats van op woensdag op vrijdag uit school tot 19.00 uur bij de
vader verblijven;
* te bepalen dat voornoemde reguliere zorgregeling doorloopt in de (school)vakanties van
de kinderen, met uitzondering van de volgende feestdagen / vakantie:
- Eerste Kerstdag verblijven de kinderen bij de vader van 10.00 uur tot 20.30 uur;
- Nieuwjaarsdag verblijven de kinderen bij de vader van 11.00 uur tot 20.30 uur;
Tweede Kerstdag en Oudejaarsdag verblijven de kinderen bij de moeder;
- de laatste twee weken van de zomervakantie verblijven de kinderen bij de moeder van
zaterdag 19.00 uur tot maandag naar school. De zaterdag voorafgaand aan deze vakantie
verblijven de kinderen bij de vader van 9.00 uur tot 19.00 uur,
althans een zodanige zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen als het hof juist acht waarbij de veiligheid van de kinderen is gewaarborgd;
- te bepalen dat de vader met ingang van de datum van de door het hof te geven beschikking een bijdrage van € 257,- per kind per maand verschuldigd is in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met productie, ingekomen ter griffie op 8 maart 2022, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder in incidenteel hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 februari 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juli 2021;
- het V-formulier met de producties 20 tot en met 28 van de advocaat van de moeder van 25 mei 2022;
- het V-formulier met de producties 13 tot en met 16 van de advocaat van de vader van 30 mei 2022;
- het V-formulier met de producties 17 tot en met 19 van de advocaat van de vader van 2 juni 2022;
- de door de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.
In de zaak met nummer 200.303.117/01:
2.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 november 2021, heeft de moeder verzocht, zoals gewijzigd bij brief van de advocaat van de moeder van 25 mei 2022, voormelde beschikking te vernietigen voor zover het hoger beroep van de moeder strekt en om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen:
* de kinderen verblijven iedere woensdag uit school tot 19.00 uur bij de vader, alsmede om
het weekend op zaterdag van 9.00 uur tot 19.00 uur. In de week dat de vader dienst heeft
zullen de kinderen in plaats van woensdag op vrijdag uit school tot 19.00 uur bij de
vader verblijven;
* te bepalen dat voornoemde reguliere zorgregeling doorloopt in de (school)vakanties van
de kinderen, met uitzondering van de volgende feestdagen / vakantie:
- Eerste Kerstdag verblijven de kinderen bij de vader van 10.00 uur tot 20.30 uur;
- Nieuwjaarsdag verblijven de kinderen bij de vader van 11.00 uur tot 20.30 uur;
Tweede Kerstdag en Oudejaarsdag verblijven de kinderen bij de moeder;
- de laatste twee weken van de zomervakantie verblijven de kinderen bij de moeder van
zaterdag 19.00 uur tot maandag naar school. De zaterdag voorafgaand aan deze vakantie
verblijven de kinderen bij de vader van 9.00 uur tot 19.00 uur,
althans een zodanige zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te stellen als het hof
juist acht waarbij de veiligheid van de kinderen is gewaarborgd;
- te bepalen dat de vader met ingang van de datum van de door het hof te geven beschikking een bijdrage van € 257,- per kind per maand verschuldigd is in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, althans een zodanig bedrag en met een zodanige ingangsdatum als het hof juist acht.
2.5.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 januari 2022, heeft de vader verzocht de verzoeken in hoger beroep van de moeder af te wijzen.
Tevens heeft de vader hierbij incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
1. [minderjarige 2] of [minderjarige 1] het hoofdverblijf heeft bij de moeder;
[minderjarige 2] of [minderjarige 1] het hoofdverblijf heeft bij de vader;
2. de vader de zorg heeft over de kinderen, van vrijdag in de oneven weken na school tot
de vrijdag in de even weken voor school, waarbij de vader de kinderen naar school brengt,
of op een vrije dag tot 10.00 uur;
3. voor de schoolvakanties die twee weken duren: de kinderen een week bij de vader en een
week bij de moeder verblijven, waarbij het wisselmoment op vrijdag om 10.00 uur is of in
onderling overleg op een ander moment; voor de zomervakantie: de kinderen in de even
jaren week 1 tot en met 3 bij de vader verblijven, week 4 tot en met 6 bij de moeder, en
in de oneven jaren week 4 tot en met 6 bij de vader verblijven, week 1 tot en met 3 bij de
moeder, waarbij het wisselmoment op vrijdag om 10.00 uur is;
4. de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dat bij de
moeder staat ingeschreven € 131,- aan de moeder dient te betalen en de moeder als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dat bij de vader staat
ingeschreven € 85,- aan de vader dient te betalen, althans (een) bedrag(en) dat/die het hof
redelijk acht.
2.5.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2022, heeft de moeder verzocht de door de vader aangevoerde grieven en verzoeken ongegrond te verklaren althans af te wijzen.
2.6.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 februari 2021;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 juli 2021;
- het V-formulier met de producties 20 tot en met 28 van de advocaat van de moeder van 25 mei 2022;
- het V-formulier met de producties 23 tot en met 26 van de advocaat van de vader van 30 mei 2022;
- het V-formulier met de producties 27 tot en met 29 van de advocaat van de vader van 2 juni 2022;
- de door de advocaat van de moeder tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities.
In beide zaken:
2.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Gelet op de onderlinge samenhang heeft het hof beide zaken gelijktijdig behandeld.
Bij de mondelinge behandeling zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Geradts;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mallant;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De beoordeling

In de zaak met nummer 200.303.064/01 in principaal en in incidenteel hoger beroep en in de zaak met nummer 200.303.117/01 in principaal en in incidenteel hoger beroep:
3.1.
Partijen hebben tot medio februari 2020 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen sinds 5 maart 2013 gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 12 oktober 2020, heeft de vader de rechtbank verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen vast te stellen in die zin dat een van de kinderen haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft en het andere kind haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft en verder een zorgregeling te bepalen zoals in het verzoekschrift is weergegeven.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank op 2 februari 2021, heeft de moeder bij wege van zelfstandig verzoek de rechtbank verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder te bepalen en een zorgregeling vast te stellen zoals in het verweerschrift is weergegeven. De moeder heeft de rechtbank daarnaast verzocht een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vast te stellen van € 176,- per kind per maand.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
3.3.
Bij beschikking van 26 februari 2021 heeft de rechtbank – onder aanhouding van alle beslissingen voor het overige – de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de vraag welke hoofdverblijfplaats en welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen is.
3.4.
De raad heeft op 12 juli 2021 rapport en advies uitgebracht.
3.5.
Bij brief van 23 juli heeft de moeder haar verzoek ten aanzien van de vakantieregeling gewijzigd.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald:
- dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen voortaan bij de moeder zal zijn;
- dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
* in week 1: zijn de kinderen van vrijdag na school tot vrijdag voor school bij de vader;
* in week 2: zijn de kinderen van vrijdag na school tot vrijdag voor school bij de moeder en zijn ze van vrijdag na school tot maandag voor school bij de vader;
* in week 3 zijn de kinderen van maandag na school tot woensdag voor school bij de moeder en zijn ze van woensdag na school tot vrijdag voor school bij de vader;
* in week 4 zijn de kinderen van vrijdag na school tot vrijdag voor school bij de moeder;
* voor de schoolvakanties die een week duren geldt de reguliere zorgregeling;
* voor de schoolvakanties die twee weken duren: de kinderen verblijven een week bij de moeder en een week bij de vader met het wisselmoment op zondag 10.00 uur;
* voor de zomervakantie geldt: de kinderen verblijven bij de vader in week 1-3-4;
de kinderen verblijven bij de moeder in week 2-5-6; het wisselmoment is vrijdag 10.00 uur, uitgezonderd de wisseling tussen week 4 en 5, dan is het wisselmoment zondag 10.00 uur; de reguliere regeling start op maandag voor school;
- dat de vader met ingang van 27 augustus 2021 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 104,- per kind per maand aan de moeder zal voldoen.
3.7.
Met ingang van 1 oktober 2021 heeft de moeder na een melding bij Veilig Thuis de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling eenzijdig gewijzigd en beperkt.
3.8.
Bij vonnis van 9 december 2021 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond – uitvoerbaar bij voorraad – de moeder veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking van 27 augustus 2021, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,- per keer dat zij niet aan de hoofdveroordeling voldoet, met een maximum van € 2.500,-.
Hierna is de zorgregeling onverkort hervat.
3.9.
Zowel de vader als de moeder kunnen zich met de hiervoor onder 3.6 vermelde beschikking (gedeeltelijk) niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
Standpunten
3.10.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
De vader is het er niet mee eens dat de raad tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank geen inhoudelijke toelichting heeft gegeven op het raadsrapport omdat de moeder een klacht heeft ingediend tegen de raadsonderzoeker. De belangen van de kinderen zijn hierdoor geschaad.
De vader is verder van mening dat het conform het advies van de raad het meest wenselijk is dat één kind het hoofdverblijf heeft bij de moeder en het andere kind bij de vader. Dit getuigt van gelijkwaardig ouderschap en levert ook nog financieel voordeel op. De vader betwist dat de moeder alle praktische zaken rondom de kinderen regelt en alle kosten betaalt zoals de rechtbank heeft overwogen. Beide partijen hadden en hebben evenveel taken in de zorg voor de kinderen, al trekt de moeder soms zaken naar zich toe. Ook voorzien beide partijen in de kosten van de kinderen.
De door de rechtbank vastgestelde zorgregeling komt niet tegemoet aan de gelijkwaardige 50-50 verdeling die de vader voor ogen heeft, waarbij de kinderen even vaak bij de vader als bij de moeder zijn. Ook de kinderen zijn het meest gebaat bij een gelijke zorgverdeling tussen de ouders. Dit was al zo tijdens de relatie van partijen en er staat niets aan in de weg om dit te handhaven. Verder kent de door de rechtbank vastgestelde regeling meer wisselingen voor de kinderen dan een week op week af regeling die de vader voorstaat.
Dit is onrustiger voor de kinderen.
De huidige regeling, waarbij de kinderen minder vaak bij de vader zijn dan bij de moeder, loopt weliswaar goed, maar deze regeling is in samenspraak met het CJG tot stand gekomen als een compromis van twee regelingen. Met deze regeling is de vader eigenlijk nooit
akkoord geweest, omdat deze destijds is ontstaan vanuit door de moeder opgelegde beperkingen.
Er is geen enkele reden om de door de rechtbank bepaalde zorgregeling te beperken zoals de
moeder wil. De vader wordt dan compleet buiten spel gezet. Hij denkt dat sprake is van ouderverstoting.
Van een onveilige situatie voor de kinderen bij de vader thuis is geen sprake. De vader herkent zich in het geheel niet in de melding die de moeder in oktober 2021 bij Veilig Thuis heeft gedaan. De kinderen hebben geen angsten of nachtmerries. Ook doen zij het goed op
school. De moeder moet de kinderen meer loslaten.
Volgens de vader dienen partijen in het belang van de kinderen meer te gaan samenwerken. De vader wil samen met de moeder een gezamenlijk hulpverleningstraject gaan volgen. De moeder trekt zich echter steeds meer terug en wil een individueel traject aangaan. In het belang van de kinderen zal de vader nu eenzelfde individueel traject gaan volgen.
De vader kan zich, ten slotte, niet vinden in de door de rechtbank bepaalde zorgregeling voor de zomervakantie. De vader wil dat de kinderen in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij hem verblijven. Dit geeft voor de kinderen en de vader meer rust en maakt ook het plannen van de zomervakantie op het werk van de vader gemakkelijker. Subsidiair verzoekt de vader te bepalen dat de weken dat de kinderen volgens de regeling van de rechtbank bij de ouders zijn, jaarlijks wisselen. De vader is net als de moeder in staat om de kinderen te begeleiden bij de start van het nieuwe schooljaar.
De vader kan ook niet instemmen met het wisselmoment op zondag om 10.00 uur tussen week 4 en week 5 in de zomervakantie en in de vakanties van twee weken. De vader opteert met het oog op het aanhouden van structuur voor een vast wisselmoment op vrijdag om 10.00 uur. Bij het wisselmoment op zondag om 10.00 uur kan het bovendien voorkomen dat de vader vanaf vrijdag 10.00 uur aan het werk is tot het wisselmoment. Dit is niet wenselijk voor de kinderen en de vader.
3.11.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Anders dan de vader stelt heeft de raad tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg wel degelijk een toelichting gegeven op het raadsrapport, namelijk dat dit rapport duidelijk genoeg is.
De rechtbank heeft verder op goede gronden geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij de moeder zal zijn. De moeder acht het niet in het belang van de kinderen om een onderscheid tussen hen te maken, te meer omdat [minderjarige 1] al door de vader wordt achtergesteld. Daarnaast heeft de moeder het overgrote deel van de kosten voor de kinderen betaald en regelt zij alle praktische zaken rondom de kinderen. Bovendien vraagt een splitsing van het hoofdverblijf om meer afstemming tussen de ouders, onder andere over de verblijfsoverstijgende kosten. De moeder heeft hier een hard hoofd in.
De moeder was aanvankelijk bereid om zich neer te leggen bij de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling, maar door gewijzigde omstandigheden wil de moeder nu dat de zorgregeling sterk wordt beperkt. Bij de kinderen is namelijk sprake van zeer zorgelijke kindsignalen. De thuissituatie bij de vader is onveilig voor de kinderen. Hij maakt zich schuldig aan (vooral) psychische en emotionele mishandeling. Tijdens de twee weken zomervakantie bij de vader in 2021 was de vader vaak boos op [minderjarige 1] . Hij schreeuwde naar haar en negeerde haar dagenlang. Ook maakte de vader onderscheid tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Hij trok [minderjarige 2] voor. [minderjarige 1] is heel angstig geworden en zij maakt zich ook (dwangmatig)
zorgen over haar eigen gezondheid. [minderjarige 1] heeft last van nachtmerries. De moeder maakt zich ook grote zorgen over [minderjarige 2] . Zij heeft veel meegekregen van de spanningen tussen [minderjarige 1] en de vader. [minderjarige 2] heeft paniekaanvallen en vertoont regressief gedrag.
Na de zomervakantie 2021 is de situatie bij de vader niet verbeterd. Het intimiderende
gedrag van de vader duurt voort. De kinderen vertonen een toenemende weerstand om naar de vader te gaan. Zij willen niet meer bij de vader overnachten. De zorgelijke kindsignalen
houden aan. De moeder vindt het zeer zorgelijk dat de vader de zorgsignalen van de kinderen niet erkent.
De kinderen moeten nu eerst de ruimte en de rust krijgen om door middel van hulpverlening te werken aan hun (mogelijke) trauma’s en angststoornissen. Het verzoek van de moeder in hoger beroep voorziet in kortere regelmatige contactmomenten tussen de vader en de
kinderen zonder overnachting. Dit is ook nadrukkelijk de wens van de kinderen. De moeder
betwist met klem dat er sprake is van ouderverstoting. Volgens de moeder hebben Veilig Thuis en het CJG (zonder een gedegen feitenonderzoek naar de veiligheid van de kinderen bij de vader) de situatie direct ten onrechte aangemerkt als een conflictscheiding.
Los van al het voorgaande is een co-ouderschap in de vorm van een week op week af regeling zoals de vader dat voorstaat niet in het belang van de kinderen. De kinderen vinden een hele week bij één ouder te lang, omdat zij dan de andere ouder te lang moeten missen. Verder is een dergelijke regeling voor de moeder vanwege haar werk zeer onpraktisch. Ook is voor een co-ouderschapsregeling zoals de vader die wil een goede communicatie tussen de ouders nodig. Dat is nu niet het geval.
De moeder is wel degelijk bereid om met de vader samen te werken. In overeenstemming met het advies van Veilig Thuis zullen de ouders nu ieder een individueel ouderschapstraject gaan volgen.
De moeder meent dat de reguliere zorgregeling zoals zij die heeft verzocht moet doorlopen in de schoolvakanties van de kinderen. Een regeling waarbij de kinderen in de zomervakantie drie weken aaneengesloten bij de vader verblijven, is niet in het belang van de kinderen, zeker gezien de met name voor [minderjarige 1] dramatisch verlopen zomervakantie van 2021. De kinderen vinden drie weken te lang. Verder betwist de moeder dat de vader door de zomervakantieregeling van de rechtbank in de problemen komt met zijn collega’s. De moeder is het evenmin eens met het subsidiaire verzoek van de vader met betrekking tot de zomervakantie. De kinderen zijn er aan gewend dat de moeder degene is die hen begeleidt bij de voorbereiding van het nieuwe schooljaar.
De moeder wil ten slotte vasthouden aan het wisselmoment op zondag om 10.00 uur in de tweewekelijkse vakanties en in de zomervakantie tussen week 4 en week 5. Bij een wisselmoment op vrijdag om 10.00 uur zoals de vader dat wil is er geen sprake van een verdeling bij helfte van de vakanties. De vader kan zijn dienst bovendien anders inrichten, zodat hij op tijd beschikbaar is voor de kinderen.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling – in het kort – het volgende naar voren gebracht.
De raad blijft bij het advies over het hoofdverblijf zoals dit is neergelegd in het rapport. In een situatie van gelijkwaardig ouderschap, waarbij de kinderen uitgebreid contact hebben met elk van de ouders, is het passend om het hoofdverblijf tussen de ouders te verdelen.
De raad adviseert om de beslissing van de rechtbank over de zorgregeling te bekrachtigen.
Het is zorgelijk dat het de ouders niet lukt om zelf onderlinge afspraken te maken over de zorgregeling. De angst van de moeder wordt niet bevestigd in de stukken. De ouders moeten
nu met hulpverlening aan de slag. Soms is het vanwege de onderlinge verstandhouding nodig dat ouders eerst ieder een individueel traject volgen.
Oordeel hof
3.13.1.
Aan de grief van de vader over de opstelling van de raad tijdens de mondelinge behandeling gaat het hof voorbij omdat hiermee niet een wijziging van de bestreden beschikking wordt beoogd.
3.13.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen
omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b, BW het
geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft.
In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW een regeling vaststellen.
De rechter neemt zodanige beslissingen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomen.
3.13.3.
Het hof ziet aanleiding om eerst de kwestie van de zorgregeling te bespreken.
Het hof ziet geen grond om een wijziging in de door de rechtbank bepaalde zorgregeling aan te brengen. De reguliere zorgregeling loopt al geruime tijd. De rechtbank heeft alleen aanvullend op de reguliere zorgregeling een regeling voor de vakanties vastgesteld. De huidige regeling biedt in zoverre duidelijkheid, rust en structuur voor de kinderen. De door de vader verzochte week op week af regeling is een wijziging van de zorgregeling die afbreuk doet aan de huidige duidelijkheid, rust en structuur, en daarom niet in het belang van de kinderen wordt geacht. Dit klemt temeer omdat de ouders binnenkort gaan starten met een hulpverleningstraject dat uiteindelijk gericht is op een betere onderlinge samenwerking in zaken met betrekking tot de kinderen. Voor het slagen van dit traject zijn rust en stabiliteit nodig. Verder merkt het hof hierbij op dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de gelijkwaardigheid van de ouders als bedoeld in artikel 1:247 BW, waar de vader zich op beroept, niet verplicht tot een 50/50 verdeling van de tijd die een kind bij de ouders doorbrengt. De door de wetgever tot uitgangspunt genomen gelijkwaardigheid tussen beide ouders brengt niet mee dat bij een beslissing over de zorgregeling het belang van het minderjarige kind niet het zwaarst zou mogen wegen (vgl. HR 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7407).
Het hof ziet evenmin reden om de door de rechtbank bepaalde zorgregeling te beperken zoals de moeder heeft verzocht. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende onderbouwd dat er voor de kinderen sprake is van een onveilige situatie bij de vader. De zorgmeldingen van de moeder zijn meerdere keren onderzocht door deskundige instanties zoals Veilig Thuis, het CJG en de raad. Uit geen enkel rapport komen aanwijzingen naar voren dat de veiligheid van de kinderen bij de vader in het geding is. Uit het dossier en de mondelinge behandeling komen wel serieuze zorgsignalen bij met name [minderjarige 1] naar voren. Het hof is echter van oordeel dat het beperken van het contact tussen de vader en de kinderen zeker niet de sleutel is tot de oplossing van de problemen van de kinderen. Die sleutel hebben de ouders zelf en samen in handen. Zij moeten in het belang van de kinderen zo spoedig mogelijk met de verbetering van hun onderlinge verhouding en communicatie aan de slag. De kinderen hebben twee ouders nodig die de samenwerking gaan zoeken zodat er voor de kinderen rust komt.
Het hof ziet ook geen aanleiding de door de rechtbank vastgestelde vakantieregeling te wijzigen. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat de huidige vakantieregeling strijdig
zou zijn met de belangen van de kinderen of dat het verzoek van de vader meer in het belang van de kinderen wenselijk zou zijn. De ouders zouden de kinderen wel een dienst bewijzen
als zij onderling afspraken zouden kunnen maken over de zorgregeling tijdens de vakanties.
3.13.4.
Verder acht het hof het met de rechtbank in het belang van de kinderen wenselijk dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Volgens de huidige zorgregeling brengen de kinderen iets meer tijd door bij de moeder dan bij de vader. Hierbij is het meest passend dat beide kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Daarnaast vraagt een verdeling van de hoofdverblijfplaats over beide ouders om meer afstemming tussen hen, met name over de verblijfsoverstijgende kosten, zoals de moeder terecht heeft opgemerkt. Het hof heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders dat op dit moment gaat lukken. De door de vader aangevoerde financiële aspecten zijn onvoldoende om anders te bepalen.
Kinderalimentatie
3.14.
Het verzoek van de vader in hoger beroep om anders te beslissen over de kinderalimentatie is gedaan onder de voorwaarde dat het hoofdverblijf van een van de kinderen wijzigt. De moeder heeft haar verzoek in hoger beroep met betrekking tot de kinderalimentatie gedaan onder de voorwaarde dat het hof de zorgregeling tussen de vader en de kinderen beperkt.
Uit het voorgaande volgt dat aan beide gestelde voorwaarden niet is voldaan. Deze verzoeken hoeven dan ook niet te worden besproken.
3.15.
Op grond van al het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.303.064/01 in principaal en in incidenteel hoger beroep en in de zaak met nummer 200.303.117/01 in principaal en in incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
27 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en E.P. de Beij en is op 14 juli 2022 door mr. E.P. de Beij uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.