Oorzaak
De bestuurder van de Suzuki heeft gereden met een minimale snelheid van 141,84 km/u en maximaal 146,16 km/u, in ieder geval met een hogere snelheid dan de toegestane maximum snelheid van 60 km/u. Daarbij heeft deze onvoldoende rechts gereden, waardoor de bromfiets werd aangereden. Hierbij raakte de bestuurder van de bromfiets ernstig gewond.
De bestuurder van de bromfiets heeft vermoedelijk ten tijde van dit gebeuren wel verlichting gevoerd en vermoedelijk een valhelm gedragen. (p. 62)
3.
Het proces-verbaal van verhoor slachtoffer d.d. 20 december 2018 (pagina’s 179-182), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
V: Hoe laat ben je op de dag van het ongeval van huis vertrokken?
A: om 7 uur.
V: Waar was je op weg naartoe?
A: Naar mijn werk in Hoek.
V: Voerde je verlichting op je bromfiets?
A: Ja.
V: Hoe snel reed je ongeveer?
A: Ik reed ongeveer 45-50 km/u. Ik heb dat afgelezen van de teller van mijn brommer, die goed functioneerde.
V: Heb je nog ander verkeer gezien?
A: Ik zag dat mij drie auto’s tegemoet kwamen.
Aanvulling:
De [moeder van het slachtoffer] , verklaarde dat haar zoon bij of kort na opname in het ziekenhuis tegen haar had verteld dat hij had gezien dat er een
auto aan het inhalen was, die auto kwam achter een andere auto vandaan.
Haar zoon zei dat hij nog was uitgeweken naar rechts, maar dat de inhalende auto hem had aangereden, waardoor hij met zijn linkervoet in de wielkast van het voorwiel van de auto was terechtgekomen en met zijn linker elleboog tegen de raamstijl van de auto was terechtgekomen.
4.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, te weten medische informatie afkomstig van GGD Zeeland d.d. 4 maart 2019, opgemaakt door J. Vrencken, forensisch geneeskundige (pagina 89), voor zover inhoudende:
Onderwerp: letselbeschrijving
Op basis van schriftelijke informatie-inwinning bij de behandelend geneeskundige (Professor Dr. J. Victor van het Universitair Ziekenhuis te Gent), kan ik u over het
daarbij opgelopen letsel het volgende melden.
Uit de summiere verstrekte documentatie kan ik opmaken dat er sprake was van een
tweetal botbreuken aan resp. de linker elleboog en de linkervoet, die allebei operatief hersteld werden door het inbrengen van pennen. Op 8 januari 2019 werden deze pennen operatief verwijderd.
5.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 4, van het Wetboek van Strafvordering, te weten medische informatie afkomstig van GGD Zeeland d.d. 9 april 2019, opgemaakt door M. Weststrate, forensisch geneeskundige / arts M en G (pagina 87), voor zover inhoudende:
Naar aanleiding van ons verzoek aan UZ Gent hebben wij recent de volgende informatie ontvangen.
Op 11 maart 2019 is betrokkene op controle geweest.
De wond van de linkervoet was gesloten maar er is beperkte beweeglijkheid en een verminderd gevoel in die voet. De plaat in de voet kon nog niet worden verwijderd. Een volgende controle werd afgesproken over zes maanden.
Conclusie: Geen eindsituatie bereikt bij waarschijnlijk chronische beperkingen.
6.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 10 oktober 2018 (pagina’s 147-148), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] :
Op 10 oktober 2018 reed ik als bestuurder van een personenauto over de
Koegorsstraat van Terneuzen richting Axel.
Ik reed ongeveer 65 km/h. Omstreeks 07:30 uur werd ik ingehaald door een zwarte personenauto met daarop de tekst [bedrijf] . Ik kan u zeggen dat de auto die mij inhaalde harder reed dan mij. Ik bedoel dan dat hij hard en agressief reed en inhaalde. Na een aantal 100 meter, zag ik dat hetzelfde voertuig wat mij daarvoor inhaalde een ongeval had gehad en stilstond op de weg.
7.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 10 oktober 2018 (pagina 149-150), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 2] :
Op 10 oktober 2018 reed ik met mijn lichtgrijze Mercedes over de Koegorsstraat te Sluiskil. Ik reed meteen snelheid van ongeveer 65 kilometer per uur. Dat weet ik omdat ik daar altijd mijn cruise control aanzet op 65 kilometer per uur. Ik zag dat er een bromfiets in tegengestelde richting van mij over de rijbaan reed. Hij reed dus richting Terneuzen. Ik zag deze bromfiets goed, omdat hij van voren verlichting voerde. Vrij kort na de spoorwegovergang werd ik ingehaald door een grijze auto met Nederlands kenteken. Ik schat de snelheid van deze auto op 110 kilometer per uur of zelfs meer.
Ik hoorde vervolgens een klap, maar zag niets wat duidde op een aanrijding. Later
werd duidelijk dat de auto die mij passeerde de bromfietser had geraakt. Ik heb
het kenteken van de auto genoteerd., te weten [kenteken 1] .
8.
Het proces-verbaal van verhoor van getuige d.d. 20 oktober 2018 (pagina 173-174), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] :
Op 10 oktober 2018 omstreeks 7.25 uur reed ik van huis uit Axel weg op de fiets richting Sluiskil. Toen ik op het fietspad over de Buthdijk reed, werd ik ingehaald door
een bromfiets. Die reed daar toen met een normale snelheid. Ik zag dat het achterlicht van die bromfiets brandde. Het was nog schemerig. Het was tevens mistig, er hingen mistbanken, ik schat het zicht op ongeveer 200 meter. Ik zag dat die bromfiets een stukje verderop rechtsaf sloeg, de Sasweg op. De Sasweg gaat een stukje
verder over in de Koegorsstraat.
Vijf à tien seconden later zag ik vanuit de verte dat mij vier koplampen tegemoet kwamen. Ik dacht gelijk dat dat twee auto’s waren die naast elkaar reden. Omdat de Koegorsstraat niet zo breed is en ik wist dat die bromfiets die auto’s tegemoet reed, dacht ik gelijk bij mezelf “Als die er al maar voorbij is” en dacht toen dat die bromfiets onvoldoende ruimte op dat punt zou hebben. Op datzelfde moment dat ik dat dacht, hoorde ik een klap.
Ik dacht toen: “O, die bromfiets was er dus nog niet voorbij.” Ik schat de afstand van
waar ik was, tot het punt waar ik later zag dat de aanrijding gebeurd was, op ongeveer
100-150 meter. Ik zag dat de voorste auto doorreed en in mijn richting kwam.
Toen die auto vlak bij mij was, zag ik dat het een klein zwart autootje was. Ik zag wel een opschrift aan de zijkant. Ik weet niet wat daarop stond. Ik zag dat die auto fors beschadigd was aan de linkerkant, het voorspatbord en de deur. Ik zag later wel dat die auto verderop gestopt was, maar dat was naar schatting zeker 100-150 meter verwijderd van de plaats waar ik later zag dat de aanrijding gebeurd was.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 oktober 2018 (pagina’s 157-160), voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
V: Waar ging u vandaag naartoe?
A: Ik ging naar mijn werk toe.
V: Hoe ging u daar naartoe?
A: Ik was met de bedrijfsauto van [bedrijf] .
O: Verdachte begint spontaan te verklaren.
A: Ik heb het slachtoffer vanochtend niet zien rijden, want het was erg dichte mist.
Ik had geen haast.
V: Kunt u vertellen wat er vanmorgen is gebeurd?
A: Ik reed in de auto. Ik heb ingehaald op een weg. Ik heb die andere persoon
niet gezien en toen heeft het ongeluk plaatsgevonden.
V: U vertelt net dat u ingehaald heeft, heeft u 1 of meerdere auto’s ingehaald?
A: 1 Mercedes heb ik ingehaald.
V: Waarom haalde u deze Mercedes in?
A: Omdat deze auto zachter reed.
V: Hoelang heeft u uw rijbewijs?
A: Vanaf 19 mei 2017 heb ik mijn rijbewijs.
10.
Het proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 10 oktober 2018 (pagina’s 161-162), voor zover inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Ik ben sinds 2,5 maand in Nederland om te werken.
Vanmorgen ben ik omstreeks 7:18 uur vanuit Marina Beach vertrokken met de auto.
Ik rijd altijd via dezelfde weg naar het werk.
Net voor het ongeval heb ik nog een auto ingehaald. Ik erken dat ik gevaar heb veroorzaakt op de weg waardoor er een ongeval heeft plaatsgevonden.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het tenlastegelegde. Daartoe is op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 1 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde nu de verdediging meent dat het ongeval is veroorzaakt door het onvoldoende opletten tijdens het inhalen waarbij de verdachte het slachtoffer over het hoofd heeft gezien. De snelheidsovertredingen voorafgaand aan het ongeval zijn irrelevant, omdat er geen causaal verband bestaat ten opzichte van het ongeval. De snelheid heeft niets te maken met de oorzaak van het ongeluk.
Subsidiair heeft de verdediging het standpunt ingenomen dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde element
roekeloosheid.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 10 oktober 2018 omstreeks 07.30 uur als bestuurder van een personenauto van het merk Suzuki over de
Koegorsstraat in de gemeente Terneuzen reed. Dit is een smalle weg buiten de bebouwde
kom, die bestaat uit één rijbaan waarop voertuigen in beide richtingen rijden en waar een
maximaal toegestane snelheid geldt van 60 kilometer per uur. De verdachte was sinds tweeënhalve maand in Nederland om te werken en reed altijd via dezelfde weg naar zijn werk. Sinds 19 mei 2017 beschikt de verdachte over een rijbewijs en hij was ten tijde van het ongeval een beginnend bestuurder.
In de ochtend van 10 oktober 2018 was het ter plaatse van het ongeval donker, droog en mistig. Er was geen openbare straatverlichting aanwezig. De verdachte heeft rond voornoemd tijdstip een inhaalmanoeuvre gemaakt door met zijn voertuig te gaan rijden op de linker weghelft, die door tegemoetkomend verkeer werd gebruikt, en met een snelheid van boven de 140 kilometer per uur een voor hem rijdende auto in te halen. In de voor verdachte tegengestelde richting reed op dat moment bromfietser [slachtoffer] die verlichting op zijn bromfiets voerde. Kort voor deze inhaalmanoeuvre had verdachte reeds een andere auto volgens de betreffende getuige ‘hard en agressief’ rijdend – eveneens met hogere dan op die weg toegestane snelheid – ingehaald.
Verdachte heeft zich er onvoldoende van vergewist of de weg voor hem vrij was. Als gevolg hiervan heeft de verdachte de bromfietser niet opgemerkt en is hij met hem in botsing gekomen. De bestuurder van de Suzuki reed met de linkerzijde van zijn voertuig tegen de linkerzijkant van de bromfiets op de plaats waar de bestuurder zat.
Overeenkomstig de letselbeschrijving in het dossier heeft [slachtoffer] hierbij meerdere botbreuken opgelopen, respectievelijk aan zijn linker elleboog en linkervoet, waaraan hij moest worden geopereerd. Inmiddels is gebleken dat er sprake is van chronische beperkingen.
Dat in het onderhavige geval sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 volgt uit de gebezigde bewijsmiddelen nu de verdachte de veiligheid van personen in het verkeer zo zeer in gevaar heeft gebracht dat daardoor ernstig en onherstelbaar nadeel aan het slachtoffer is berokkend. Het hof neemt – anders dan door de verdediging is betoogt – daarbij in acht dat de door de verdachte gereden snelheid van meer dan 140 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op de Koegorsstraat 60 kilometer per uur bedraagt, heeft bijgedragen aan deze gevaarzetting. Deze forse snelheidsovertreding in combinatie met de inhaalmanoeuvre heeft de verdachte begaan onder de omstandigheden dat het donker en mistig was en verdachte reed op een smalle weg waar geen straatverlichting aanwezig was. Bovendien was verdachte op 10 oktober 2018 beginnend bestuurder.
De vraag die centraal staat, is welke mate van schuld bewezenverklaard kan worden. Het hof moet beoordelen of verdachtes rijgedrag op grond van de voorliggende tenlastelegging aangemerkt dient te worden als zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, dan wel als roekeloos.
Met de Wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de herijking van een aantal wettelijke strafmaxima (Stb. 2006, 23) werden de wettelijke strafmaxima van een aantal culpoze delicten gewijzigd. Bij die gelegenheid is tevens het begrip ‘roekeloosheid’ als wettelijke term geïntroduceerd. Binnen het bestaande bereik van schuld werd de zwaarste vorm van het culpoze delict – dat is die waarbij de schuld bestaat in roekeloosheid – zowel in het verkeersstrafrecht als in het commune strafrecht van een eigen strafmaximum voorzien met als gevolg een verdubbeling van de strafmaxima indien de schuld bestaat uit roekeloosheid. Daarmee is beoogd een adequate bestraffing mogelijk te maken in alle gevallen waarin sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen (Kamerstukken II, 2001/02, 28 484, nr. 3).
De Hoge Raad heeft de eisen waaraan het bewijs van roekeloosheid moet voldoen in een aantal overwegingen uiteengezet (vgl. o.a. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, rov. 4.3.-4.5. en meer recent HR 3 maart 2021, ECLI:NL:HR:2013:129, rov.3.3). De overwegingen maken duidelijk dat de Hoge Raad de afgelopen jaren strikte eisen stelt aan het bewijs van roekeloosheid. Met de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeerdelicten is de reikwijdte van roekeloosheid als vorm van schuld als bedoeld in artikel 175 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994 echter gewijzigd. Doordat in de jurisprudentie van de Hoge Raad volgens de regering de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever bij de introductie van het begrip ‘roekeloosheid’ onvoldoende tot uitdrukking zijn gekomen, is bij de genoemde wet hierin een wijziging aangebracht. In de wet wordt nader geëxpliciteerd waarin de roekeloosheid bij ernstige verkeersdelicten bestaat. Daarmee wordt beoogd terug te grijpen op het bij de invoering bedoelde bereik van het begrip ‘roekeloosheid’ – omvattend zeer onvoorzichtig rijgedrag waarbij welbewust met ernstige gevolgen onaanvaardbare risico’s zijn genomen – waardoor in duidelijk meer gevallen dan tot dus ver roekeloosheid kan (en dient te) worden aangenomen. De wet bewerkstelligt dit door de strafbaarstelling van zeer gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen (artikel 5a WVW 1994) te koppelen aan het bestaande begrip roekeloosheid in het tweede lid van artikel 175 WVW 1994. Concreet betekent dit dat zeer gevaarlijk rijgedrag dat de delictsomschrijving van artikel 5a WVW 1994 vervult, roekeloosheid in de zin van de wet oplevert. Volgens het eerste lid van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 is het
een ieder verboden opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Daarop volgt een (niet-limitatieve) opsomming van (in totaal dertien) verkeersgedragingen die als zodanig kunnen worden aangemerkt, zoals het niet verlenen van voorrang, rijden door rood licht en spookrijden. Het zal moeten gaan om een ‘samenstel van overtredingen’ en het (voorwaardelijk) opzet dient zowel te zijn gericht op het overtreden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden daarvan.
De vaststelling dat sprake is van opzettelijk zeer gevaarlijk rijgedrag als bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, kan vervolgens dienen ter vaststelling dat sprake is van roekeloosheid als bedoeld in artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Met deze koppeling aan artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, beoogt de wetgever de toepassing van roekeloosheid ex artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te verruimen door te verduidelijken waarin de roekeloosheid bij ernstige verkeerdelicten bestaat en daarmee meer recht te doen aan de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever bij de introductie van het begrip ‘roekeloosheid’.
De artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994 luiden als volgt.
Artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.
Artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994
1 Overtreding van artikel 6 wordt gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste een jaar en zes maanden of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
2 Indien de schuld bestaat in roekeloosheid, wordt overtreding van artikel 6 gestraft met:
a. gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
b. gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vierde categorie, indien het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Van roekeloosheid is in elk geval sprake als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, kan worden aangemerkt.
3 Indien de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, zevende of negende lid, kunnen de in het eerste en tweede lid bepaalde gevangenisstraffen met de helft worden verhoogd.
Het onder 1 primair tenlastegelegde is toegesneden op artikel 6 juncto artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994. De in de tenlastelegging voorkomende term ‘roekeloos’ moet derhalve worden geacht aldaar mede te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 5a juncto 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beoordeling van de verkeersovertreding(en) aan de hand van de maatstaf van artikel 5a Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994
Het hof dient te beoordelen of de verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen. Met andere woorden; vastgesteld dient te worden dat de verdachte verkeersovertredingen heeft begaan waardoor zeer gevaarlijke situaties zijn ontstaan en bijgevolg door de verdachte onaanvaardbare risico’s zijn genomen, of anders gezegd: dat de verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden (vgl. Kamerstukken II, 2018/19, 35 086, nr. 3, p. 11-12).
Het in artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 vervatte verbod is beperkt tot gedragingen in het verkeer die bestaan in het in ernstige mate schenden van “de verkeersregels”. Uit de memorie van toelichting op dit wetsvoorstel leidt het hof af dat het gaat om een samenstel van gedragingen. Zoals daarin wordt gesteld gaat het om het begaan van dikwijls aaneengesloten ernstige verkeersovertredingen.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 10 oktober 2018 op de weg, de Koegorsstraat te Terneuzen, gevaarlijk heeft ingehaald (b.) en (daarmee) (a.) onvoldoende rechts heeft gehouden op onoverzichtelijke plaatsen en voorts de krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid heeft overschreden (g.) en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan de in artikel 5a, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994, onder a., b. en g. genoemde verkeersgedragingen.
Artikel 5a Wegenverkeerswet 1994 heeft alleen betrekking op het in
ernstige mate schendenvan de verkeersregels. In de MvT valt hierover het volgende te lezen.
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Naar het oordeel van het hof zijn in het geval van de verdachte de onder I genoemde verkeersregels in ernstige mate geschonden en kan derhalve worden gesproken van
ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Immers, de verdachte heeft met snelheid van meer dan 140 kilometer per uur gereden op de Koegorsstraat, een smalle weg waar geen straatverlichting aanwezig was en waar een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur is toegestaan. Ondanks dat het nog donker was en volgens de verdachte zelf sprake was van mist heeft hij – als beginnend bestuurder – andermaal een auto ingehaald zonder dat hij – mede gelet op zijn zeer hoge snelheid, zeker gelet op de ter plekke toegestane snelheid – voldoende zicht had op eventueel tegemoetkomende voertuigen, waardoor hij in botsing/aanrijding is gekomen met de bromfietser [slachtoffer] .
In de Nota naar aanleiding van het verslag schrijft de minister van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het opzet o.a. het volgende.
“De plaats van het begrip opzettelijk in de zinsnede «opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden» brengt mee dat het opzet zowel gericht moet zijn op het overtreden van een of meer verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regel(s). Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet worden afgeleid dat de gedragingen, die elk op zichzelf een overtreding van een verkeersregel inhouden en in veel gevallen niet anders dan opzettelijk kunnen worden begaan, in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht zijn. Zoals hierboven in de algemene inleiding van deze nota naar aanleiding van het verslag is aangegeven, is de beoordeling van verkeersdelicten in hoge mate casuïstisch.”
Blijkens de MvT is opzet
“gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels en niet op de verder liggende gevaren of gevolgen”.Het hof zal zich dan ook beperken tot de vraag of het opzet van de verdachte gericht was op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Voor zover deze vraag bevestigend kan worden beantwoord, is daarmee ook de eerste vraag beantwoord; heeft de verdachte een of meer verkeersregels overtreden?
Het hof is van oordeel dat het met zeer hoge snelheid rijden op een smalle weg waar geen straatverlichting aanwezig is en voorts op deze weg overige verkeersdeelnemers inhalen onder de omstandigheden dat het donker en mistig was, in hun onderlinge samenhang bezien, niet anders dan opzettelijk kan zijn gedaan. Immers, de aan de verdachte toe te schrijven verkeershandelingen, te weten het opvoeren van de snelheid tot ver boven de geldende maximum snelheid (een overschrijding van het maximum met meer dan 100%) en het inzetten van een inhaalmanoeuvre, betreffen telkens actief te maken keuzes die zowel het weten als het aanvaarden impliceren en kunnen niet anders dan opzettelijk worden gepleegd. Verdachte is een auto gaan inhalen waarbij hij geen adequate inschatting heeft gemaakt, en naar het oordeel van het hof in de gegeven situatie waarin hij vanwege het door duisternis en mist beperkte zicht in combinatie met de door hem gehanteerde snelheid ook redelijkerwijs niet kon maken, of het verantwoord was om op die smalle weg een andere auto te gaan inhalen. Niettemin heeft verdachte de inhaalmanoeuvre ingezet en doorgezet waardoor ernstig gevaar en het ongeval werden veroorzaakt. Gegeven de aard en de ernst van de hier aan de orde zijnde verkeersovertredingen is daarmee het opzet tevens gericht geweest op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
Het hof oordeelt dat het voorzienbaar is dat vanwege dit
ernstig verkeersgevaarlijk gedragzwaar lichamelijk letsel of levensgevaar was te duchten. Immers, het hof acht het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar en tevens een feit van algemene bekendheid dat een aanrijding kan worden veroorzaakt door het gevaarlijk inhalen en het ernstig overtreden van de maximumsnelheid onder de eerder genoemde omstandigheden. Dat rechtvaardigt onder die omstandigheden eveneens de reële vrees dat daarbij één of meer personen zwaar lichamelijk letsel kunnen oplopen of zelfs zouden hebben kunnen overlijden.
Tenlastegelegd en bewezenverklaard is dat de verdachte de maximumsnelheid ver heeft overschreden en een voor hem rijdende auto heeft ingehaald zonder zich ervan te vergewissen of de weg voor hem vrij was waardoor een botsing/aanrijding is ontstaan met slachtoffer [slachtoffer] . Daarmee kan worden vastgesteld dat verdachte in die mate onverschillig is geweest ten aanzien van de gevolgen van zijn rijgedrag, dat gezegd kan worden dat hij welbewust meerdere onaanvaardbare risico's heeft genomen.
Concluderend is het hof van oordeel dat de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, toereikend zijn voor het oordeel dat verdachte welbewust en met groot gevaar voor andere medeweggebruikers in ernstige mate verkeersgedragsregels heeft overtreden en derhalve is het hof van oordeel dat daarmee sprake is van schuld in de vorm van roekeloosheid.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld ter zake overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, tot een gevangenisstraf van 10 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is door de rechtbank aan de verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen opgelegd voor de duur van 4 jaren verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd of ingehouden is geweest. De vordering tot gevangenneming van de verdachte heeft de rechtbank afgewezen.
De advocaat-generaal heeft bevestiging van het vonnis gevorderd en een vordering gedaan tot gevangenneming van de verdachte.
Namens verdachte is een strafmaatverweer gevoerd op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 1 juli 2022 overgelegde pleitnota in hoger beroep en is verzocht rekening te houden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden die zijn besproken ter terechtzitting. De verdediging verzoekt het hof de verdachte te veroordelen tot de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met eventueel een voorwaardelijke straf. De verdediging refereert zich aan het oordeel van het hof ten aanzien van de duur van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Het hof komt tot een andere strafoplegging dan is gevorderd door de advocaat-generaal en dan is verzocht door de verdediging en overweegt daartoe als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De verdachte heeft op 10 oktober 2018 als bestuurder van een personenauto roekeloos gereden op de Koegorsstraat te Terneuzen, waardoor een ernstig verkeersongeval is veroorzaakt met ernstige ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer en zijn familie. De verdachte heeft met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur een voor hem rijdende auto ingehaald, terwijl de maximumsnelheid op de betreffende weg 60 kilometer per uur betrof. Tijdens de inhaalmanoeuvre heeft verdachte zich onvoldoende vergewist of de weg vrij was en onvoldoende rechts gehouden waardoor hij de tegemoetkomende bromfietser [slachtoffer] heeft aangereden. [slachtoffer] heeft door dit ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten botbreuken aan de linker elleboog en linkervoet.
Ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer] vast is komen te staan dat sprake is van blijvend en onherstelbaar letsel, met alle lichamelijke en emotionele gevolgen van dien. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde slachtofferverklaring komt naar voren dat het slachtoffer en zijn familie inmiddels beseffen dat niets meer is zoals het was en dat dit ook niet meer terugkomt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Bewezenverklaard is dat verdachte zich roekeloos in het verkeer heeft gedragen. Dit betreft de zwaarste vorm van schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Hij is als bestuurder van een auto op een smallere weg, terwijl er vanwege duisternis en mist een beperkt zicht was, evident gevaarlijk een andere auto te gaan inhalen. Daarbij heeft verdachte, gezien het type weg en het beperkte zicht, een uitzonderlijk hoge en onverantwoorde snelheid gehanteerd. Met dergelijk weggedrag heeft verdachte naar het oordeel van het hof bewust onverantwoorde risico’s genomen, daarmee geen enkel respect getoond voor de belangen van andere verkeersdeelnemers en daarmee laten zien onvoldoende inzicht te hebben in de op hem rustende verantwoordelijkheden als automobilist. Het door hem veroorzaakte ongeval heeft heel veel leed teweeg gebracht bij [slachtoffer] en zijn familie en zijn leven heeft door verdachtes toedoen een totaal andere, negatieve en ongewilde wending gekregen. In schril contrast daarmee staat dat verdachte in het geheel niet, ook niet in de richting van het slachtoffer blijk heeft gegeven het laakbare van zijn gedragingen in te zien en verantwoording daarvoor te willen afleggen.
Het hof rekent verdachte dit alles zeer ernstig aan.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van 12 maanden met zich brengt.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid en gelet op de aard en ernst van het feit zal het hof de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 4 jaren.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof is na onderzoek van oordeel dat uit de in het arrest opgenomen bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, echter gelet op artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering acht het hof geen termen aanwezig de gevangenneming van verdachte te bevelen zoals is gevorderd door de advocaat-generaal. De vordering daartoe zal derhalve worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.