ECLI:NL:GHSHE:2022:2663

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
200.309.709_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen wegens gebrek aan belang

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling van zijn minderjarige dochter. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.M. van Asten, had in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling was afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. van Tessel, verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 juni 2022 werd duidelijk dat de vader zich zorgen maakte over de ontwikkeling van zijn dochter, die sinds 31 juli 2020 onder toezicht stond. Hij stelde dat het contact met hem ontbrak en dat dit schadelijk was voor de ontwikkeling van de minderjarige. De moeder daarentegen betoogde dat de ondertoezichtstelling niet verlengd moest worden, omdat de minderjarige geen openstelling voor contactherstel toonde en de hulpverlening geen resultaat had opgeleverd.

Het hof oordeelde dat de vader niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen inmiddels niet meer relevant was. De termijn waarbinnen de ondertoezichtstelling kon worden verlengd was bijna verstreken, waardoor het verzoek van de vader geen belang meer had. Het hof concludeerde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige was aangetoond, en dat de vader enkel hoger beroep had ingesteld om contactherstel te bewerkstelligen, wat niet het doel van de ondertoezichtstelling is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 28 juli 2022
Zaaknummer: 200.309.709/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/386662 / JE RK 21-1234
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.M. van Asten,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie],
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 januari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 april 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat het inleidende verzoek van de GI inzake de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] zal worden toegewezen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 mei 2022, heeft de moeder verzocht de vader in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn grieven als ten onrechte voorgedragen te beschouwen. Verder heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De GI heeft geen verweerschrift ingediend.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door waarnemend advocaat mr. P.A. Schippers;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. van Tessel.
2.4.1.
De GI en de raad zijn, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 27 januari 2022;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader van 31 mei 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
3.3.
[minderjarige] is op 31 juli 2020 onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 juli 2021 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd van 31 juli 2021 tot 31 januari 2022 en het verzoek van de GI voor het overige aangehouden tot 6 januari 2022 pro forma in afwachting van de resultaten van de hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling onder regie van de GI.
3.4.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 31 januari 2022 tot 31 juli 2022 afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.6.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - kort samengevat - aan dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd omdat zij, vanwege het al geruime tijd ontbreken van het contact met de vader, geen eigen beeld van de vader kan vormen. Het beeld dat [minderjarige] op dit moment van de vader heeft is uitsluitend negatief. Het is voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk dat er aan statusvoorlichting wordt gewerkt. De GI heeft tijdens de ondertoezichtstelling steken laten vallen, waardoor nog niet alle mogelijkheden om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen zijn benut. Er was voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij de rechtbank een nieuwe jeugdbeschermer aangesteld die op basis van het verslag van [instantie] mogelijkheden zag om de doelen die binnen de ondertoezichtstelling gesteld waren te behalen. Verder zag de jeugdbeschermer bij [minderjarige] een beperkte opening tot contactherstel met de vader. Uit het verslag van de hulpverlening van [instantie] blijkt niet dat [minderjarige] een onaanvaardbare last of hinder ondervindt van de hulpverlening. De rechtbank heeft ten daarom onrechte geoordeeld dat de ondertoezichtstelling onevenredig en ontoelaatbaar belastend is voor [minderjarige]. De belangen van [minderjarige] zijn bij een voortzetting van de ondertoezichtstelling gediend.
3.7.
De moeder is van mening dat de vader geen belang heeft bij zijn verzoek, omdat de periode waar het verzoek van de vader op ziet, te weten van 31 januari 2022 tot 31 juli 2022, inmiddels al bijna verstreken is. Daarnaast voert zij - kort samengevat - aan dat de rechtbank terecht de keuze heeft gemaakt om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. Vanaf augustus 2020 stond [minderjarige] onder toezicht en is er een hulpverleningstraject van [instantie] opgestart. Dit traject heeft geen enkel resultaat opgeleverd. [minderjarige] heeft meerdere malen aangegeven dat zij niet openstaat voor contactherstel en de diverse hulpverleners van [instantie] hebben geen opening kunnen vinden bij [minderjarige] om contact te hebben met de vader. [minderjarige] heeft in het contact met de hulpverleners veel stress ervaren. De rechtbank heeft er terecht rekening mee gehouden dat [minderjarige] de ondertoezichtstelling als een zware belasting ziet.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof beoordeelt ten eerste de ontvankelijkheid van de vader in het door hem ingestelde beroep. Het hof overweegt daarover het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:255 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
In artikel 1:260 lid 1 BW is bepaald dat de kinderrechter de duur van de ondertoezichtstelling telkens kan verlengen met ten hoogste één jaar.
3.8.3. Het hof stelt voorop dat degene die het rechtsmiddel van hoger beroep aanwendt, daarbij voldoende belang moet hebben (artikel 3:303 BW). Bij gebrek aan voldoende belang volgt een niet-ontvankelijkverklaring.
3.8.4.
Voor deze zaak betekent dat het volgende. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 31 juli 2022 te verlengen, afgewezen. De vader heeft op 26 april 2022 en dus (nagenoeg) op de laatste dag van de beroepstermijn hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking. Ten tijde van het doen van de uitspraak in deze zaak, te weten 28 juli 2022, is de termijn waarop het oorspronkelijke verzoek van de GI zag op drie dagen na verstreken, waardoor ook bij toewijzing van het verzoek van de vader de ondertoezichtstelling op 31 juli 2022 van rechtswege eindigt. Mocht de GI al open staan voor het indienen van een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling, dan zal dit niet binnen drie dagen kunnen worden ingediend bij, en worden behandeld door, de rechtbank.
3.8.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vader bij gebrek aan voldoende belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.
3.9. Daarbij komt dat het hof sterk de indruk heeft dat de vader slechts hoger beroep heeft ingesteld tegen de bestreden beschikking om contactherstel met [minderjarige] te bewerkstelligen. De Hoge Raad heeft in onder andere uitspraken van 13 april 2001 (ECLI:NL:HR:2001:AB1009) en 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:295) geoordeeld dat de ondertoezichtstelling daar niet voor bedoeld is. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden nodig die een ernstige ontwikkelingsbedreiging tenminste aannemelijk maken. Van dergelijke bijkomende omstandigheden is het hof niet gebleken. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is niet gebleken dat het niet goed gaat met [minderjarige]. Er zijn geen zorgen over haar verzorging en opvoeding en ze doet het goed op school. Ook in de visie van de GI is de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] niet erg groot, nu ze tegen de bestreden beschikking niet in appèl zijn gekomen.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vader bij een gebrek aan voldoende belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, A.J.F. Manders en
H.J.M. van Arkel-Gasselt en is op 28 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.