ECLI:NL:GHSHE:2022:2958

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
20-002612-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake mishandeling met een aansteker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de verdachte werd vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder mishandeling. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan het slachtoffer door een gloeiend hete aansteker tegen haar wang te houden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor opzet, maar het hof oordeelt anders. Het hof stelt vast dat de verdachte de aanmerkelijke kans op letsel heeft aanvaard door de aansteker op zeer korte afstand van het gezicht van het slachtoffer te houden. Het hof vernietigt het eerdere vonnis en verklaart de verdachte schuldig aan mishandeling. De verdachte krijgt een voorwaardelijke taakstraf van 20 uur opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering. Daarnaast wordt de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte wordt veroordeeld tot betaling van € 200,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf wordt afgewezen, omdat de proeftijd inmiddels is verlopen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002612-21
Uitspraak : 15 juni 2022
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 25 oktober 2021, parketnummer 03-197327-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 02-155696-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in het appel voor zover dit betreft het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Door en namens verdachte is betoogd dat verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het appel voor zover dit betreft het onder 1 en 3 tenlastegelegde en – ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde – voor zover dit betreft het in het gezicht slaan en het aan de haren trekken van [slachtoffer] .
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep onbeperkt ingesteld en daardoor ook gericht tegen de vrijspraak door de eerste rechter van het onder 1 en 3 tenlastegelegde en van het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit betreft het in het gezicht slaan en het aan de haren trekken van [slachtoffer] . Het hof is van oordeel dat deze vrijspraken zijn aan te merken als beschermde (deel)vrijspraken.
Aangezien een verdachte geen hoger beroep kan instellen tegen een vrijspraak, moet hij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren voor zover dit betreft mishandeling door middel van een aansteker. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een taakstraf van 20 uur voorwaardelijk onder de oplegging van de bijzondere voorwaarde van toezicht door de volwassenenreclassering en een proeftijd voor de duur van 2 jaar. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de vordering tot een bedrag van € 600,00 aan immateriële schade kan toewijzen en dat de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof voor het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging is gevorderd dat de proeftijd zal worden verlengd voor de duur van 1 jaar.
Door en namens de verdachte is betoogd dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de straf en de vordering tenuitvoerlegging is verzocht om de eis van de advocaat-generaal te volgen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij is verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, tenlastegelegd dat:
2.
hij in de periode van 27 december 2019 tot en met 3 januari 2020 te Schimmert, gemeente Beekdaelen, opzettelijk mishandelend
- een hete aansteker tegen de wang van [slachtoffer] heeft geduwd en gehouden,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 27 december 2019 te Schimmert, gemeente Beekdaelen, opzettelijk mishandelend
- een hete aansteker tegen de wang van [slachtoffer] heeft geduwd en gehouden,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Limburg, dienst regionale recherche, proces-verbaalnummer PL2379-2020082114, gesloten d.d. 30 juli 2020 (doorgenummerde pagina's 1 tot en met 310), nader te noemen: het politiedossier.
Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
1. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 januari 2020 met bijlage (pg. 125 t/m 128), voor zover inhoudende als
verklaring van aangeefster [slachtoffer] :
(pg. 125)
Ik doe aangifte van mishandeling. Ik heb sinds 4 maanden een relatie met [verdachte] , (het hof: geboren op) [geboortedag] 2002. Op 27 december 2019 omstreeks 17:00 uur bevond ik mij samen met [verdachte] op mijn slaapkamer te Schimmert, binnen de gemeente Beekdaelen. De deur van de slaapkamer stond open. Hij pakte zijn aansteker, deze ging hij bijvullen en hij ging met de aansteker spelen. Ik lag op het luchtbed, ik voelde dat [verdachte] op mij ging zitten. Ik probeerde [verdachte] terug te duwen met mijn beide handen. De rechterhand met aansteker probeerde ik weg te duwen, dit lukte niet. Ik voelde een brandend gevoel op mijn rechterwang. Ik zei tegen hem dat het pijn deed en dat hij moest stoppen. Ik hoorde dat hij zei dat ik mij niet moest aanstellen.
2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 11 februari 2020 met bijlagen (pg. 62 t/m 81) voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van aangeefster [slachtoffer]:
(pg. 63)
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord aangever
(p. 73)
A: Toen heeft hij (het hof begrijpt: verdachte) aan het einde van die middag een aansteker tegen mijn gezicht gehouden. En toen dacht ik waarom? Ik probeerde nog zijn arm weg te duwen.
V: Wat was dat voor een aansteker?
A: Een rode met een zwarte onderkant. Langwerpig, en [verdachte] had die toen bijgevuld en ermee gespeeld en toen de warme kant aan mijn linkerwang gehouden. Ik had daar toen een brandwond op mijn linkerwang. Een rondje. Dat kwam door de vorm van de aansteker.
3. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 24 janurai 2020 met bijlage (pg. 132 t/m 134), voor zover inhoudende als
weergave van het verhoor van getuige [getuige]:
(pg. 132)
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord getuige
O: Ik wil u graag telefonisch horen over de mishandeling van uw dochter.
V: Vindt u dat goed?
A: Ja, dat is prima.
V: Wat hebt u van de mishandeling op 27 december 2019 meegekregen?
A: De ochtend erna hebben we gezien dat [slachtoffer] een rode vlek op de wang had. Ik heb nog foto’s teruggevonden van het letsel.
Opmerking griffier:Als bijlage bij dit verhoor is gevoegd een foto (pg. 134) waarop het hof heeft waargenomen dat op de rechter wang van [slachtoffer] een ronde, rood omringde afdruk zichtbaar is.
4.
De verklaring van de verdachteafgelegd ter terechtzitting van dit hof op 1 juni 2022, voor zover inhoudende:
De aansteker was een ronde buis van ongeveer 10 centimeter lang met een tuutje waarmee je hem aansteekt. Het is een soort laskopje. Daar komt dan een gasvlam uit. De binnenkant van de aansteker, die gloeiend heet was, kwam tegen de wang van [slachtoffer] . Dat was inderdaad het rondje van die aansteker.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, door een aansteker die even daarvoor aan was geweest en derhalve gloeiend heet was tegen het gezicht van het slachtoffer te houden en te blijven houden nadat het slachtoffer een afwerende armbeweging had gemaakt, willens en wetens de reële kans heeft aanvaard dat het slachtoffer pijn en/of letsel zou bekomen.
Door en namens de verdachte is gesteld dat sprake was van een ongeluk en dat verdachte de aansteker niet opzettelijk – ook niet in voorwaardelijke vorm – tegen de wang van het slachtoffer hield. Verdachte heeft de aansteker eerst tegen zijn eigen wang gehouden zoals hij als ervaren gebruiker vaker deed en de aansteker is na enige tijd, onduidelijk is hoe lang, tegen de wang van het slachtoffer gekomen. Het rondje van de aansteker was van metaal en omdat metaal geleidt koelt dit snel af. Verdachte had niet de intentie om het slachtoffer te verwonden. Verzocht is dan ook om verdachte van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover nog aan de orde in hoger beroep, vrij te spreken.
Het hof overweegt als volgt.
Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om bewezen te verklaren dat verdachte ‘vol’ opzet had op het toebrengen van pijn en/of letsel bij het slachtoffer.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn handelen pijn en/of letsel zou bekomen. Het hof stelt in dat verband voorop dat de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van een aanmerkelijke kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het
- behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. HR 19 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:384 en HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
Het hof stelt vast dat aangeefster heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd de arm van verdachte, waarmee hij een aansteker bij haar wang hield, weg te duwen, maar dat dit niet lukte, waarna de aansteker haar wang raakte.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat de aansteker op de wang van het slachtoffer viel, nadat het slachtoffer zijn hand, waarin hij de aansteker vast had, had vastgepakt.
Bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat de aansteker de wang van het slachtoffer raakte toen ze een beetje aan het stoeien waren en hij de aansteker aan deed en op het laatste moment terugtrok.
In hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de aansteker de wang van het slachtoffer per ongeluk raakte. Verdachte had de aansteker richting de wang van het slachtoffer gebracht waarna het slachtoffer zijn hand vastpakte en de aansteker de wang raakte.
Verdachte heeft aldus wisselende verklaringen afgelegd over de exacte toedracht van het tenlastegelegde, waardoor het hof de verklaring van verdachte niet geloofwaardig acht.
Het hof is, op grond van de hiervóór uitgewerkte bewijsmiddelen, van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte een gloeiend hete aansteker op zeer korte afstand van de wang van aangeefster heeft gebracht. Het verweer van de raadsman in dat verband, inhoudende dat onduidelijk is of de aansteker nog warm was toen verdachte deze in de richting van de wang van aangeefster bracht, mist reeds feitelijke grondslag nu aangeefster door de aanraking met de aansteker letsel heeft bekomen aan haar gezicht.
Het hof is van oordeel dat de gedraging van de verdachte, te weten: het houden van een gloeiend hete aansteker bij de wang van een ander, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op het veroorzaken van pijn en/of letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties voor dat oordeel is het hof niet gebleken. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging dan ook.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft [slachtoffer] mishandeld door een gloeiend hete aansteker tegen haar wang te duwen. Dit handelen heeft een afdruk van de betreffende aansteker achtergelaten op het gezicht van [slachtoffer] die nog enkele dagen zichtbaar is geweest. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat [slachtoffer] tot op heden de nadelige gevolgen van dit handelen van de verdachte ondervindt, aangezien zij nog steeds in paniek raakt als zij een persoon met een aansteker ziet.
Het hof heeft bij de strafoplegging voorts ten nadele van de verdachte meegewogen dat verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 maart 2022, reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld tot het plegen van een soortgelijk feit.
Ten aanzien van de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte is voorts ter terechtzitting van het hof gebleken dat verdachte sinds kort activiteiten heeft ontplooid als trainer van politiehonden. Op die manier hoopt verdachte toe te kunnen werken naar het verrichten van betaald werk. Verdachte woont thans zelfstandig binnen een voorziening van begeleid wonen en krijgt hulp van een herstelcoach.
Het hof heeft in deze persoonlijke omstandigheden aanleiding gezien, conform de eis van de advocaat-generaal, thans te volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf van 20 uur, met een proeftijd van 2 jaar. Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof zal aan deze straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht door Reclassering Nederland (volwassenenreclassering) verbinden, zodat verdachte in de toekomst hulp en steun kan blijven krijgen om de positieve ontwikkeling in zijn leven kracht bij te zetten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 15.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering behelst de volgende posten:
Materieel:
  • Lichtkaars € 25,00
  • Reis/parkeergeld € 250,00
  • Telefoonkosten
Subtotaal € 300,00
Immaterieel:€ 15.000,00
Totaal € 15.300,00
De benadeelde partij is in deze vordering bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Subsidiair is een bedrag van € 600,00 gevorderd ter zake van geleden immateriële schade, hetgeen het subsidiair gevorderde totaalbedrag aan materiële en immateriële schade € 900,00 maakt.
Door en namens verdachte is gesteld dat door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd welk deel van de vordering betrekking heeft op het onder 2 tenlastegelegde feit en dat dit ook niet blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde brief van mei 2022 van de behandelaar van de benadeelde partij (mw. [behandelaar] , orthopedagoog-generalist bij JONGH4, onderdeel van Pactum, voorheen: Bijzonder Jeugdwerk). Verzocht is om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019. Het hof is van oordeel dat ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij ten gevolge van de mishandeling door de verdachte immateriële schade heeft geleden, nu zij met dat handelen in haar persoon is aangetast als bedoeld in artikel 6:106 aanhef onder b BW. Aan de benadeelde partij is door verdachtes handelen immers letsel toegebracht waardoor haar gezicht een aantal dagen ontsierd was. Ter terechtzitting is gebleken dat zij nog steeds erg bang is als een persoon in haar buurt een aansteker gebruikt. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is verder onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Door de benadeelde partij is deze schadepost, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is geweest, onvoldoende onderbouwd. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor een bedrag van € 300,00 zal worden afgewezen.
Voor wat betreft de overige gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij lijdt aan PTSS. Uit de hiervoor genoemde brief van haar behandelaar van mei 2022 volgt dat de benadeelde partij verschillende gebeurtenissen heeft meegemaakt die hebben geleid tot de klachten die zij thans ervaart en waarvoor zij onder behandeling is. Uit de brief, noch uit enige andere onderbouwing, blijkt echter in hoeverre de klachten rechtstreeks zijn veroorzaakt door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Het strafproces, dat voor het overige geheel is afgerond, leent zich niet voor nader onderzoek in dit verband. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij niet bepalen dat gijzeling kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt.
Vordering tenuitvoerlegging
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Zeeland-West-Brabant van 3 oktober 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling liep van 17 oktober 2019 tot 15 oktober 2021 zodat deze ten tijde van de uitspraak van het hof reeds is verlopen. Dit brengt met zich dat, anders dan is gevorderd door de advocaat-generaal, die proeftijd thans niet meer verlengd kan worden.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en hiervóór reeds is overwogen ten aanzien van de op te leggen sanctie, zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 1 en 3 tenlastegelegde en voor zover gericht tegen het onder 2 tenlastegelegde ten aanzien van het slaan in het gezicht en het aan de haren trekken van [slachtoffer] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der voldoening
en bepaalt dat geen gijzeling kan worden toegepast.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Zeeland-West-Brabant van 9 september 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 oktober 2019, parketnummer 02-155696-19, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door:
mr. drs. M.C.C. van de Schepop, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. R.G.A. Beaujean, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 15 juni 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.